e lust gevoelde, ze onderzocht. Over
het strijken van de vlag werd niets gezegd. Zeker omdat men toch
wel begreep, dat dit den oorlog niet verhinderen kon. Toch kreeg
Tromp bevel zoo veel mogelijk van de Engelsche kust af te houden,
daar men zelf zoo lang dit maar kon den oorlog wilde uitstellen,
en althans dien niet beginnen.
De Admiraal besloot, was het ook met heel veel moeite, dit bevel ten
uitvoer te brengen en ankerde met zijne vloot tusschen Duinkerken
en Nieuwpoort; maar door een Noord-oosten storm beloopen was hij
genoodzaakt de ankers te lichten en zich om den hoek van Dover in
veiligheid te stellen. Nauwelijks was hij daar aangekomen, of hij
zond twee fregatten uit om den Engelschen Kommandeur Bourne, die bij
Duins lag, uit zijnen naam te begroeten en tevens te zeggen, dat hij
van Dover vertrekken zou, als hij het doel van zijnen tocht bereikt
had.--Bourne liet hem heel beleefd terug groeten en het scheen wel, dat
het haast eene onmogelijkheid was, dat er van oorlog sprake kon zijn.
Maar, 't was de stilte, die de uitbarsting van een vulkaan
voorafgaat.--
'T was nacht!
Eenzaam en stil lag daar een schip op de baren der Noordzee te
wiegelen. Als men evenwel wat scherper toekeek dan zag men hier en
daar, donkere plekken zich tegen de bewolkte lucht afteekenen, en
zoo nu en dan een licht.
Aan boord van het schip, dat we thans betreden, vinden we drie mannen,
die de wacht houden.
De oudste is Huib, die, op een hellebaard geleund, zijne oogen in
het rond laat gaan als eene kat, die eene prooi zoekt.
De andere is wat jonger, maar veel langer dan Huib. Het is de lange
Smeerdiekenaar, dien we zich als een kind zagen aanstellen toen hij
voor het eerst in het vuur moest.
De derde is een heel jong en kort matroosje met eene flauwe stem. Hij
heet Adriaan.
"Wel, 'Uib, zie je nog niks niemendalle?" vraagt de lange. [22]
"Jawel, 'k zie onze vloot, maar anders niet!"
"En jie, zie jie niks?" klinkt de vraag aan den jongen Adriaan.
"Een vraagal en wat schepen!" is het zachte antwoord.
"Hoor eens, Adriaan, je kunt dan vreeselijk kortaf zijn! Komt dat
omdat men geen baard bij jou kan zien van al dat vel? Je lijkt, bij
m'n ziel, meer op een vroolijk zusterken dan op een matroos. Hoe oud
ben-je al?" vraagt Huib.
"Zoo oud als mijn handen en niet als mijn tanden!" klinkt het even
bits.
"Brrrr, wat 'n antwoord! Heusch, Adriaan, dat komt omdat je geen
baard hebt, dat je zoo kort van stof bent!"
"W
|