kenspoort kunt! Sinds lang niet in Vlissingen geweest?"--
"Neen, Evertsen, neen, ik heb nu te Amsterdam mijne huisgoden:
"Zeven kind'ren en een wijf
Zijn een aardig tijdverdrijf!"
"Zoo, De Ruyter, heb-je zeven kinderen?" vroeg Tromp.
"Wel neen, Ammiraal, dat is zoo maar bij manier van spreken!"--
Thans kwam Pieter Florisz. aan boord.
"Nou maar, als er een schip met dikke lui vaart dan gaat onze goede
vriend Pieter Florisz. ook mee, hoor!"
"Vindt ge 't, De Ruyter?" zei Florisz. tot den man wien hij die
opmerking lachende hoorde maken.--"Ik wil je anders wel zeggen, dat
een mensch niet zoo heel veel dagen, als gisteren, noodig heeft om
zoo mager te worden als een talhout! Jongens, jongens, wat ging dat er
van langs! 'K geloof dat ik de helft van mijn kruit verschoten heb!"--
"Ja, Florisz., wij hebben ons hart als keuningen opgehaald! Maar gaat
mede in de kajuit, daar komen de andere heeren!" sprak Tromp.
Het was een mooi gezicht zooveel kloeke mannen bij elkander te
zien. Daar had je vooreerst Jan De Liefde en De Haes, twee mannen,
die zich de kaas niet van hunne boterham lieten halen; vervolgens
Bastiaan Centen, Hendrik Jansze Camp, Jan Gideonsz. Verburgh, Jan
Van Hoesen en Lein Pijcke en eindelijk, toen deze kapiteins ook al
binnen gegaan waren, kwamen er nog een stuk of drie, die ook mochten
genoemd worden, namelijk Brandt, Gilles Boone en Michiel Foort.
De vergadering had plaats genomen en Tromp stond thans op.
"Mannen, ik heet u allen van harte welkom op dezen scheepsbodem! Gij
hebt gisteren allen getoond, dat het Vaderland op u vertrouwen
kan! En, voor 't heil van den Lande te leven is schoon. De vijand is
thans aan ons kanon ontweken en heeft zich in veiligheid gesteld op
de Theems. Wat zullen wij thans doen om Hunne Hoogmogenden zooveel
redenen tot tevredenheid te geven als ons mogelijk is?"
"Den vijand uit zijne laatste verschansing jagen!" riep De Ruyter.
"Dat is eene gevaarlijke onderneming!" sprak Evertsen.
"Ik dacht dat een echte Vlissinger geen gevaar kent!" merkte Jan Van
Hoesen aan.
Wij zijn de vloot niet, kapitein!" antwoordde Evertsen kalm. "Al wil
ik mijn leven wagen, daarom is het nog niet gezegd, dat ik er het
welzijn van den Lande mede bevorderen kan! Overigens als het algemeen
gevoelen is dat we de Theems zullen opzeilen, ik zal medegaan en mijn
plicht doen!"
"Ik houd het er voor dat het wel kan," zeide De Ruyter, "edoch,
daar komt een groote maar bij!"
|