n!" klonk het in koor.
Er was niets aan te doen; Huib zou zijn zin hebben en vertelde nu de
geschiedenis van De Vrouw Neeltje en The Seal in al zijne kleuren.
"'Ier ei-je m'n knuuste, joengen!" zei de lange Gerrit Leinsz. "Pak
an, je bint mien kameraad ok!"
"En de mijne, en de mijne!" riepen de anderen.
Jonge Kees werd letterlijk verdrongen door die ruwe mannen, die met
tranen van geestdrift in de oogen om de vriendschap van den jeugdigen
held vroegen.
Alleen Adriaan hield zich van achteren en eerst toen Jonge Kees alleen
was, kwam hij naar hem toe en hem de hand biedende zeide hij blozende:
"Wil je mijn vriend ook zijn, zooals je van Huib bent? Ik wil je
voorbeeld volgen!"--
"Welja," zei Huib, "dat kunnen we wel doen! De handen in
elkander! Zie zoo, dat is er zes. Zoo sterk als een ketting! Wie kan
die verbreken? Geen mensch; want ik zeg: Houw en trouw in nood en
dood!--En wat zeg jij, jonge Kees?"
"Houw en trouw in nood en dood!" klonk het ferm.
"En jij, Jaantje,--neen, ik en wil je niet meer voor den gek
houden; want je hebt verleden met die Roorokken gevochten als een
leeuw;--Adriaan dus, wat zeg-je?"
"Houw en trouw in nood en dood!"
De stem was nauwelijks hoorbaar; maar toch was het: "Houw en trouw
in nood en dood!"--
HOOFDSTUK XI
Miskend en Erkend.
Met eene vloot van 96 schepen en eenige branders, te zamen elf duizend
man aan boord hebbende, zette Tromp koers naar Duins in de hoop daar
Blake te vinden.
"Zeg, Huib, denk-je dat die Blake nog te Duins is?" vroeg Jonge Kees.
"Ik en-weet het niet! Maar waarom? Zou-je denken, dat onze Ammiraal
hem ook niet kan opzoeken als hij daar niet meer en is?"--
"Dat weet ik wel; maar ik wilde zoo geern mijn eerepenning wat beter
verdienen. 'K heb met die Roorokken meer dan een appeltje te schillen,
hoor!"
"Daar ligt Duins," zeide Adriaan, "en ik zie de masten van groote
schepen. Je zal dus je zin hebben, Jonge Kees!"
Maar Jonge Kees kreeg zijnen zin niet en Tromp natuurlijk ook niet;
want weldra vernamen ze, dat de hoofdvloot onder Blake uitgeloopen
was. Slechts een smaldeel van 31 schepen, onder bevel van den
Vice-Admiraal Ayscue lag er nog.--Tromp besloot al vast te kunnen
beginnen met deze schepen aan te vallen en te vernielen; maar door
stilte en daarna door eenen fellen wind werd hij in zijn voornemen
verhinderd.
Na zoo verscheidene dagen verloren te hebben laten gaan, gaf Tromp
bevel Blake op te zoeken. Eilacie, 't was te la
|