r Tromp liet hem los en in een oogenblik was Jonge Kees onder de
matrozen, die hem met allerlei vragen bestormden.
De knaap stond echter niemand te woord en zag maar naar alle kanten
rond.
"Wien zoek-je, maat?" vroeg Adriaan.
Jonge Kees zag den matroos met zijne fijne stem in het vriendelijke,
baardelooze gelaat en zei: "Ik zoek Huib, Huib Maerlant!"--
"Die is ziek; maar zelfs de barbier weet niet wat hem deert! Wij
gelooven, dat hij het heimwee heeft," zeide Adriaan.
"Dan zal ik hem wel beter maken," was het snel gegeven antwoord en
in een omzien was hij beneden en stond voor de hangmat waarin de oude
Huib lusteloos, bleek en vermagerd terneder lag.
"Dag Huib, dag Huib! Hier ben ik alweer!" riep de knaap.
"Eylaes! wat sal ick doen? mijn gantsche lichaem beeft,
't Is uyt wanneer de wolf syn tanden over-leeft!"
zeide Huib, zonder zich om te keeren.
"Ben-je wel dwaas, Huib! Jij je tanden al overleefd hebben? Kom,
vent, keer-je om! Kijk eens wie hier voor je staat en zie eens hoe
mooi ik ben!"--
Huib keerde zich om, doch nauwelijks had hij Jonge Kees gezien, of
hij riep, terwijl hij beide handen van den knaap tusschen de zijne
drukte: "Jij, Jonge Kees, jij hier? Ja, nou wordt de oude Huib weer
beter! Ik had het heimwee naar je, jongen, en ik en durfde het niemand
zeggen! Maar wat hangt daar op je borst te slingeren?"
"Nou, kijk maar eens! Je mag wel zien hoe mooi ik ben!"
"Een eerepenning? Hoe kom-je daaraan?"--
De knaap vertelde het, maar onderwijl hij dat deed werd Huib steeds
onrustiger. Hij keerde zich heen en weer en riep eindelijk: "Er uit,
ik moet er uit! Help me dan toch, ik moet er uit!"--
Daar stond hij van zwakte te waggelen als eene eend.
"Jonge Kees, je zal het verder brengen dan ik, dat zal je! De goede
God zegen je, jongen!" riep hij eindelijk en gaf den knaap op elke
wang een kus.
De zeelui waren de een na den ander naar beneden gekomen, doch Huib
zag het niet. Eindelijk sloeg hij de oogen op en riep: "Ja, Jaantje,
een meisken ben je vast, en jij daar, Gerrit Leinsz, dit is nou
mijn Jonge Kees, en nou de jonge den ouwen weer opzoekt, nou zal
het weer gaan als een lier op een' Zondag! Dit is nou Jonge Kees,
daar ik zooveel van verteld heb; maar alles weet jelui nog niet. Het
mooiste komt achteraan. Ziet jelui die eerepenning op zijn borst
slingeren? Nou die...."
"Neen, ik en wil niet dat je 't vertelt, Huib!" riep Jonge Kees.
"Ja, ja, vertellen, vertelle
|