genoegen het
verslag van het gebeurde aan en gaf Jonge Kees en de zijnen de
Engelsche vischschuit met alles wat er op en in was. De visschers
werden gevangen gehouden.--
Vroolijk begaf Jonge Kees zich thans aan boord van The Seal, maar eer
hij nog van den wal gestoken was, kwam Dr. Andries Bicker, lid van
de Admiraliteit, aan de loopplank, en verzocht den jongen stuurman
te spreken.
Jonge Kees verscheen.
"Het Collegie der Admiraliteit zendt mij tot u af, om je te vragen of
je niet aan boord van Tromp zou willen dienen. Hij moet een stuurman
hebben!" zeide Bicker.
De flinke knaap, die ook wel wist, dat het Vaderland bedreigd werd,
had wel lust, doch wilde eerst zijnen vader daartoe verlof vragen. Het
zou in alle gevallen maar voor zoolang zijn als de oorlog duurde.
Toen Jonge Kees den heer Bicker gezegd had wat hij wilde doen, vond
deze het goed mits hij dan maar spoedig bericht zond; want Tromp was
erg verlegen.
Niet dan met veel moeite gelukte het hem zijn vader over te halen;
maar toen deze daartoe verlof gaf, was er niemand blijder dan hij. In
plaats van een bericht aan de heeren te sturen ging hij zelf, zoodat
we hem een paar dagen later alweer voor Dr. Bicker zien staan.
"Het doet ons veel genoegen, Jonge Kees," zeide deze, "dat ge uw
Vaderland dienen wilt ook daar, waar er meer eer dan voordeel te
behalen is. Maar eer zult ge behalen; wij beginnen er nu al mede!"--en
dit zeggende hing hij den blozenden knaap een eerepenning aan een
rood-wit-blauw lint om den hals.
"Hoezee!" juichte Jonge Kees zonder op de tegenwoordigheid van zoovele
aanzienlijke personages te letten. "Hoezee! Als Huib en de Ammiraal
me zoo terugzien, dan zullen ze net zoo blij zijn als ik ben! Ja,
dat zullen ze! Hoezee!"
En 't was zooals Jonge Kees gedacht had. De heer Bicker gaf hem eenen
brief voor den Admiraal mede en toen Tromp dien gelezen had, gaf hij
den knaap de hand en zei: "Jonge Kees, het Vaderland verwacht groote
dingen van u! Blijf altijd zoo trouw, eerlijk en moedig, dan zal het
u welgaan!"
Jonge Kees bloosde van blijdschap en had de handen van Goede vaer
Tromp wel willen kussen.
Een groot deel der bemanning stond van verre toe te zien wat er toch
gebeurde. De kampanje naderen om te luisteren durfde men evenwel
niet; want de Admiraal was wel goed, maar ook gestreng en dikwijls
had de een of ander, die al te vrijmoedig was, al eens moeten hooren:
"Hoor eens, jongen, al te goed is buurmans gek, hoor!"
Maa
|