deze schepen
voerde de Admiraalsvlag en later bleek het, dat het die van den
dapperen Robert Blake was.
Kan men van Marten Harpertsz. Tromp zeggen dat hij de Nederlandsche
vloot tot eene geduchte sterkte wist te brengen, kan men van hem
getuigen, dat hij het verwarde zeewezen van de Vereenigde Provincien
voor een groot gedeelte in het reine bracht, dat hij leerlingen had,
die naderhand hem na- of voorbij streefden en dat hij onder het zeevolk
eenen geest wist te brengen, die een man zooveel waard deed zijn als
twee,--hetzelfde mag men ook gerust zeggen van Robert Blake, in wien
Tromp een hem waardig tegenstander vond. Boven onze scheepsbevelhebbers
had Blake nog dit voor, dat hij een zeer geletterd man was. [25]
Zoodra Tromp deze zeemacht ontdekte, meende hij dat de straatvaarders
reeds genomen waren en, om nog den schijn van alle vijandelijkheid
te mijden, liet hij bijna alle zeilen innemen en stelde eenen man
bij de vlag om dezen te strijken.
Nu was Blake echter zoo dom niet om te denken, dat de Nederlandsche
vloot daar zoo maar voor eene aardigheid kruiste. Hij begreep zeer goed
waarom men hem als een hond nazat. Dat kon de voortvarende man niet
dulden, en daarom liet hij ook, als een hond, een hol gegrom hooren,
dat wil zeggen, hij joeg een kanonskogel over Tromps schip. Dit schot
werd weldra door een tweede en nog door een derde gevolgd. De laatste
kogel nam den arm van een onzer matrozen weg.
Tromp zag bij dat alles bedaard rond, maar toch schitterden zijne
oogen als vuurkolen.
Aan boord van alle schepen was ieder man op zijn post. Ook Gerrit
Leinsz. de konstabel, stond gereed.
Tromp ging naar dezen toe en zei: "Geen bloed, Leinsz! De eerste
kogel zij voor de kabeljauwen!"
De konstabel volbracht het bevel, doch Blake beschouwde het nog immer
als geene gekheid en gaf Tromp de volle laag.
Thans werd het gevecht algemeen en ofschoon Tromp over eene veel
sterkere macht beschikken kon dan de Engelschman, zoo maakte hij er
toch geen gebruik van, omdat hij letterlijk wilde handelen naar het
bevel, dat hij mede gekregen had, om namelijk slechts te zorgen,
dat onze vlag geen schande werd aangedaan.
Het gevecht duurde vijf uren; men moest toen wel eindigen omdat de
nacht inviel.
In Nederland vernam men de tijding van het zeegevecht met een
verdeeld gevoelen. Aan de eene zijde juichte men er over, dat
de Engelschen eens flink onder de oogen waren gezien; maar aan de
andere zijde schrikte men er van t
|