op den
grond lag.
"Ik wil het gelooven, je hebt er op getrapt!" gaf ik heel wijs ten
antwoord.
"Je bent gladder dan ik dacht, Huib," zei de ander weer, en na nog
eene levende bot uit het netzakje gehaald te hebben, smeet hij het
beest in de Maas.
"Ben je nou heelemaal van lorretje gepikt?" vroeg ik.
"Ik geloof het niet; maar trap die bot eens dood als je kan!"--
"Welke bot?"
"Wel, die ik in de Maas smeet!"
"Dat kan niet, dat beest is vrij en jij en krijgt je vischje nooit
meer weerom!" antwoordde ik.
"Dat 's niemendal, Huib! Als ik jou maar overtuigen kan, dat een
matroos nooit eene goede landrot worden kan, dan heb ik er het heele
zootje voor over! Je moet alweer naar zee, Huib, anders, en 't is zoo
vast als een ringbout in het dek, heb je, eer we een jaar ouder zijn,
even als de wolf, je tanden overleefd!"--
"Maar ik en heb geen zin meer in het varen!" gaf ik eenigszins
schoorvoetend ten antwoord.
Rrrt, daar vloog de netzak met bot de Maas in en stampvoetende van
kwaadheid, riep hij: "Daar heb-je 't! Daar heb-je 't! Jawel, als de
lui bang beginnen te worden voor een mondvol zeewater, als ze liever
dunne landkrabbensoep eten dan matrozengort, zeg dan maar: "Adjuus,
Vereenigde Provincien! Heel de wereld groeit je over den kop en je
bent in tel als eene rotte kool bij eene groenvrouw! Huib, Huib,
weet-je 't dan niet, ouwe jongen, dat de zee voor ons Gemeenebest
alles is? Ze geeft ons brood, drank, kleeding, woning, geld, macht,
kloekheid en stevigheid! Hoor naar mijne woorden, Huib, en let er
wel op! De dag waarop voor het eerst gebrek is aan zeevolk op onze
schepen, die dag zal de eerste zijn van den ondergang van ons Land!
Heb je je Land lief? Naar zee!
Wil je graag een eerlijk en goed stuk brood verdienen? Naar zee! Naar
zee!
Wil je weten hoe rijk de lieve God onze aarde geschapen heeft; wil
je knap, wijs en verstandig worden; wil je gezond blijven, oud worden
en een gerusten, onbezorgden ouden dag beleven? Naar zee! Naar zee!
Wil je graag rond en oprecht blijven; houd je niet van listen en
streken? Naar zee! Naar zee!"
Onderwijl de stuurman zoo in vuur geraakt was onder het spreken, waren
er van alle kanten mannen en vrouwen komen opdagen, die met open ooren
en monden stonden te luisteren. Dat zag de wakkere man en toen hij
even ophield met spreken om adem te halen, klonk het hier en daar:
"Ga voort, ga voort!"
En Warmont sprak: "Ik en weet niet of jelui altemaal Rotterdammers
|