begroeten.
Witte gaf geen antwoord.
"Hoeveel schoten zullen er ter eere van de Koning gelost worden,
Ammiraal?" klonk andermaal de vraag.
"Hoeveel schoten? Een, maar dan liefst met een zes-en-dertig ponder
en dan zoo netjes gemikt, dat die Kris op den grond tolt als een
dronken kadraaier!" [16]
"Dus maar dadelijk met scherp, Ammiraal?"
"Loop heen, kerel, je staat me daar net bij als eene geit voor het
Prinsenhof. Snor uit, ik zal wel groeten!"
De konstabel verwijderde zich en ieder, die hem verstaan had, keek
nieuwsgierig uit om te zien wat de wildeman doen zou.
Daar lag het sterke Kroonenburg en daar stond de Koning.
Zoodra Witte hem zag klom hij op de kampanje en lichtte dood bedaard
een paar keeren zijnen hoed af, en zei: "Dag Kris! Je hebt de groeten
van de Heeren Staten, en wij betalen je nu eens geen duit! Als je ze
hebben wil, dan kom je ze maar halen! Wij zullen in looden bolletjes
uitbetaling houden."
De Denen stonden te kijken, alsof ze een klap van den molen gekregen
hadden, toen ze ons zoo deftig door de Sont zagen trekken en de Koning
kreeg zooveel eerbied voor onze macht, dat hij weldra vrede met Zweden
maakte en de verhooging van de tollen wijselijk achterwegen liet. Ja,
onze roem begon toen zoo te stijgen, dat zelfs vreemden bij ons de
zeevaart kwamen leeren. [17] Na deze tochten naar het Noorden had
ik nog al geen rust; want nauwelijks was ons schip voor den dienst
afgekeurd, of ik kwam op een ander en ging naar ... Duinkerken.--
Ja, alweer naar Duinkerken waar Tromp de haven hield ingesloten. De
Franschen sloegen het beleg aan de landzijde en langen tijd hielden de
belegerden, wien het aan geen moed ontbrak, het beleg vol. Eindelijk
moest Markies De Lede, die het bevel binnen de stad voerde, zich
overgeven en het befaamde en geduchte roofnest was in handen van den
Franschen Koning. Dit geschiedde den tienden van Wijnmaand van '46.
Ik kwam eindelijk weer in het Vaderland terug en daar mijne dienstjaren
om waren zoo besloot ik te Rotterdam kaaigast te worden.
Kaaigast, jawel, een goed baantje voor die landkrabben, maar niet
voor een zeeman, die al bijna veertig jaren op de zee had rondgezwalkt.
Als ik zoo bezig was een Oostindievaarder te helpen lossen, dan dacht
ik dikwijls: "Huib Maerlant, wat ben je toch een gek! Je gaat hier
aan den wal om een vrachtje vechten, je verdient soms net zooveel
als je noodig hebt om te kunnen leven en soms niemendal! Je kost
is dunnetjes, je s
|