! Die koning van Denemarken is een levende schrok,
eene haai van de grootste soort! Omdat wij goede vrienden zijn met
Christientje, die voor Koninginnetje van Zweden speelt, en omdat
die Kris, die koning van Denemarken, uit meenens met haar ravot en
stoeit, zoodat de splinters er afvliegen, zoo laat hij onze schepen,
die de Sont passeeren schandelijk veel losgeld betalen! Toe, Huibje,
help jij met je Brielschen kameraad, 't "Kregel Mennonietje," dien
Kris eens op zijn nummer zetten! En jawel, hoor, daar ging het!
In Hooimaand van het jaar '44 staken twee en veertig oorlogsschepen
onder bevel van onzen Witte, als Vice-Ammiraal, in zee. Wij hadden
te zorgen voor negenhonderd koopvaardijschepen, maar Witte kreeg de
boodschap mee alleen maar te waken, dat onze schepen den gewonen tol
moesten betalen en geen geweld aangedaan werden. Ik diende bij hem
aan boord, en dikwijls dacht ik zoo, in mijn eentje, aan dien morgen
toen ik voor het eerst naar zee zou gaan en afscheid ging nemen. Toen
had ik al heel leelijk gekeken, als Witte zei: "Als ik ga varen,
wil ik Ammiraal worden!"--En ik, dwaaskop, die ik was, ik had hem
uitgescholden en gezegd, dat hij pluimgraaf zou worden op het schip
waarop ik kapitein was!--
En nu! 'T is me gegaan zooals de Ridder Cats zegt:
"Veel roemen met een dommen geest,
Een ijdel vat bomt aldermeest." [15]
Onze tocht liep goed af en beter dan ik gedacht had. Wel zag ik Witte
nu en dan met zijnen degen op het dek stampen, wel hoorde ik hem
enkele malen van kwaadaardigheid op de tanden knarsen, maar hij hield
zich goed en geen pond kruit heeft hij laten verschieten. Nauwelijks
was de goede man echter thuis, of de Denen begonnen het spelletje
van voren af aan, en thans besloten de Staten-Generaal om in '45 nog
eens eene vloot uit te zenden om de koopvaarders te besehermen. Nu was
zijn lastbrief eenigszins anders. De koopvaardijschepen mochten in het
geheel geen tol betalen, en hij zelf zou ze met zijne oorlogsvloot door
de Sont brengen. Bij de minste beleediging kon hij van leer trekken,
zoo hard hij wilde. Dat was een kolfje naar Witte's hand. Met vijftig
wel uitgeruste schepen zeilde hij uit om eene vloot van weer maar
zoo eventjes negenhonderd koopvaarders door de Sont te voeren.
Toen we dicht bij het kasteel Kroonenburg gekomen waren ging de
eerste konstabel naar den Ammiraal en vroeg beleefd hoeveel schoten
hij doen moest om den koning van Denemarken, die op het kasteel was,
te
|