om den
bevelhebber der Zilvervloot te zeggen: "Den g'ndag van mijn baas,
en hij laat je weten, dat je de vogeltjes niet moet laten vliegen;
want de kat loopt te tafelschuimen!"
Maar wij waren dat meneertje te vlug af en spoedig was het: "Kip,
ik heb-je! We zullen zelf de boodschap wel doen!"
De bevelhebber der Zilvervloot nu, denkende dat er geen vuiltje aan
de lucht was, zeilde uit en kwam midden in den nacht tusscheu onze
schepen in. Hij meende echter dat wij ook Spanjolen waren en toen het
dag was geworden, en hij zijne leelijke vergissing zag, was het te
laat om zich nog voor eene flinke kloppartij gereed te maken, zoodat er
niets anders op zat, dan zich als een weerlooze te laten doodschieten,
of zich over te geven. De man lustte echter te graag zijn fleschken
Malaga om zich zoo maar te laten vermoorden, en daarom besloot hij,
op voorwaarde van lijfsbehoud, zich met het geheele boeltje, zooals
het reilde en zeilde, aan de Hollanders over te geven.
Dat was eene schoone vangst en dat zonder slag of stoot! 'T was
haast niet om te gelooven. Geen wonder dat het volk, toen wij in het
Vaderland weergekeerd waren, Hein als het ware, op de handen droeg. Elf
millioen guldens was ook geene kleinigheid! En wij? Nu, we deelden
mee in den lof, die onzen Ammiraal toegezwaaid werd, maar voor het
overige viel er niet veel te verdienen. Als wij niet ietewat voor ons
zelven gezorgd hadden, dan zouden we van het vischje nog minder dan
het graatje gekregen hebben. Piet Hein werd tot Luitenant-Ammiraal van
Holland benoemd en de heeren van de West-Indische Compagnie deelden
vijftig percent winst uit.
Zoo er echter een naar verdienste beloond werd, dan was het onze
Ammiraal, en meer dan jammer was het, dat hij van zijne hooge
waardigheid zoo weinig pleizier zou hebben. Weet-je waarom? Luister
maar!
Die van Duinkerken hebben altijd vele noten op hunnen zang gehad
en toch zingen ze leelijk; maar in dien tijd hadden ze nog veel te
vertellen. Ze zaten maar op den loer of er ook rijkgeladen koopvaarders
door Het Kanaal kwamen en, wee het schip, dat geene mooie dubbele rij
holle ijzeren tanden kon laten zien; want om een paar kiezen en eenige
melktandjes gaven ze net zooveel, als een boer om eene rotte kool.
Om deze luidjes nu eens wat tot rede en plicht te brengen, werd Piet
Hein het volgende jaar met eenige schepen uitgezonden. Zijn eerste
werk was de haven der stad zoo netjes in te sluiten, dat er geen schip
in of uit kon. Dri
|