ijsels
een dapper en ervaren zeeman was is vast, maar of die Tolck dat ook
was, dat en weet ik niet. Maar dat onze Schout bij Nacht een flinke
kerel was, daar af zou ik jelui heel wat kunnen vertellen. Hij was
toen nog maar vier en dertig jaren oud; maar zelden heb ik iemand
van dien ouderdom gezien, die zoo moedig, zoo verstandig, zoo slim,
zoo beleidvol, zoo goed, zoo rechtvaardig en zoo vriendelijk was
als hij. Kijkt, jongens, ik en ben geen profeet, maar ik zie er in,
dat diezelfde Michiel De Ruijter, die een kwajongen moet geweest zijn
zoo groot als er ooit een geleefd heeft, een Ammiraal zal worden zoo
groot, dat hij den roem van onzen Marten in de schaduw zal zetten. Die
man heeft alles wat een jong man hebben moet om eens een groot man
te kunnen worden.--Van iedereen wil hij leeren van den Ammiraal af
tot den kajuitswachter toe. Hij is niet zoo trotsch en eigenwijs om
te gelooven, dat hij alleen alles weet! En dat behoort zoo! Zoo deden
Piet Hein en Tromp ook. Zoo doet Witte Cornelisz. De With niet altijd
en dat is zijn ongeluk.--
Onze vloot was slechts twintig schepen sterk en, daar ze meest allen
nieuw waren en nog geen proeftocht gedaan hadden, zoo hadden we met
veel moeielijkheden te kampen. En dan was de uitrusting ook alles
behalve in orde. Het Ammiraalschip telde slechts 118 man, en bestond
dan nog voor een groot deel uit lui, die nooit zeewater geproefd
hadden. Reeds in Het Kanaal werden onze bevelhebbers het met elkander
oneens, en toen er zoo'n klein stormpje opstak, liepen er zes van
de tien te grienen en te huilebalken, te lamenteeren en te klagen,
alsof hun leste uurtje al geslagen was.
En met zulke baliekluivers moesten we uit bakkeleien gaan. 'T stond
bijster mooi aan.
Na verscheidene weken gekruist te hebben, ontdekten we in den vroegen
morgen van den derden van Slachtmaand eene sterke vloot. Wij dachten
eerst dat het de Portugeezen zouden zijn. Wij kwamen die lui helpen en
het was dus niet meer dan een staaltje van hunnen plicht om ook mede
te doen. Maar, jawel, ze lieten zich fluiten als een kikker in het
riet, en al heel gauw werden we gewaar, dat het vlootje, dat we zagen
aankomen maar eens even bestond uit negen groote Spaansche galjoenen,
tien Duinkerksche koningsschepen, vier fregatten en een jacht. [11]
"Goeien morgen, Huib," zei ik tot mij zelven, "goeien morgen, Huib,
dat katje moet jelui vandaag de bel aanbinden! Dat zal er spannen!"--
Onderwijl ik dat zoo zei, hoorde ik iem
|