zoo naar mijn baard, Tromp, neen, ik moet niet geschoren
worden; hij moet mij wat verbinden!"
"Verbinden?" vroeg Tromp en zijne oogen werden zoo groot als twee
rijstbeschuiten, "verbinden? U is toch niet gewond?"
"Och, 't is de moeite niet waard er veel water over vuil te maken. Ik
kreeg een splinter in het been en een musketkogel aan den linkerarm,
meer niet! Nu, nu, doe maar niet zoo raar, ik zal er niet van dood
gaan!"
Ik had dat gesprek ongemerkt afgeluisterd en spoedde mij heen om den
barbier te halen.
Deze kwam weldra en een uurtje later wandelde de dappere en kordate
man heel bedaard over het dek.
Nu had ik altijd een ekel aan hem gehad, omdat hij mij, toen hij
nog schipper was, gestadig zoo ongezouten de waarheid had gezegd,
maar dat veranderde nu in een oogenblik. "Sapperloot," dacht ik,
"dat is een man!" en nauwelijks had ik dat gedacht of, iemand tikte
mij op de schouders.
"Wel, Huib, ben je er nu al zeker van of die vermaarde en excellente
poeet Jakob Van Maerlant van je maagschap is?"--
Ik groette beleefd en lachte.
"Nu ja, maar alle gekheid terzijde, waarom ben je niet ten oorlog
blijven varen, ge zoudt het licht zoo ver hebben kunnen brengen als
... als ... Tromp.--Heb je in dien tijd braaf wat geleerd?"--
Ik kreeg weer een ekel aan hem, was dat nu vragen! Tromp lachte mij
toe, alsof hij zeggen wou: "Maak van de gelegenheid gebruik, wees
vriendelijk en bescheiden! Piet Hein is nu Ammiraal, wie weet wat hij
nog van je maken kan!"--Maar, neen, dat wilde ik niet, ik wilde niet
vriendelijk en bescheiden zijn en om maar te maken dat ik gauw van hem
afkwam, zei ik: "Ik en ken niemendal, geen letter, dat weet u wel!"--
Tromp fronste de wenkbrauwen en zonder nog een woord te spreken,
draaide Piet Hein mij den rug toe.--Na dien tijd ben ik Tromp ook als
trouw vriend kwijt geraakt. Toen meende ik mij tegenover dien grooten
geluksvogel van Delfshaven al eens heel kordaat gehouden te hebben;
maar ik heb mij later wat beklaagd! Vooral toen ik in 1641 met den
Ammiraal Gijsels naar Portugal vertrok. Een kapitein Franse Jacobzen
Touw werd toen benoemd tot lid van den krijgsraad, maar moest voor die
eer bedanken, omdat ... hij niet lezen of schrijven kon. Toen gingen
mijne oogen eerst goed open en ik dacht: kon Touw kapitein worden, dan
hadden ze het mij nog beter kunnen maken; want ik kan in alle gevallen
toch iets van de lees-en schrijfkonst!--Maar 't was te laat!"--
Hier hield Maerlant even op
|