der om den hals en wist zoo te vleien,
dat zij mij niet alleen eenen zak liet geven met de noodige penningen
om ander kippenvoer te koopen, maar ook uit puur medelijden, omdat
ik thuis den maaltijd zou afgeloopen vinden, mij met Marten liet mede
eten.--Toen ik hiermede klaar was nam Mie, de meid, een kleerschuier,
borstelde mijne kleederen schoon en wiesch mij zelfs het aangezicht. De
krabbels van Wittes nagels, of, zooals het Kregelige Mennonietje zei,
de schrammen van de braamdoornen kon ze niet wegkrijgen. Met die
litteekenen op het gelaat kwam ik twee uren na den noen bij Moeder,
die al dadelijk zag, dat ik eenen anderen zak medebracht.
Ontkennen hielp niet; ik was wel verplicht de geheele geschiedenis te
vertellen en toen dat gebeurd was, gaf ze mij de penningen, die vrouw
Tromp mij gegeven had en zei: "Breng dat geld terug, kwajongen! Je
moeder heeft geene aalmoes noodig!"--
Schoorvoetende voldeed ik hieraan.
"Zeg aan uwe moeder, dat ik te avond eens met haar over een en ander
kom spreken," sprak vrouw Tromp onderwijl zij het geld in haren
fluweelen beugeltasch, dien zij onder haar voorschoot had hangen,
liet glijden.
Ik beloofde het te zullen doen en toen ik dit aan Moeder verteld had,
zei ze: "Best, en jij nou naar bed! Je zult wel moede zijn van dat
vechten, stoeien en ravotten!"
"Neen, Moeder, ik ben niet moede! Ik wou...."
"Dat je naar bed gingt!" sprak moeder gestreng.
"Ja, maar Moeder, 't is nog maar drie uren in den achternoen en nog
veel te vroeg om te gaan slapen!"--
"Maar niet te vroeg om eens bedaard te liggen nadenken welk een
verdriet gij uwe Moeder aandoet! Marsch, uit mijne oogen! Bij de
Trompen heb-je voor eenen geheelen dag genoeg gegeten! Scheer je weg!"
Ik pruttelde nog wel wat tegen, maar Moeder bracht mij naar mijne
slaapplaats op den zolder.--Ik ging dan ook werkelijk naar bed en of
het nu kwam, omdat ik dien dag zoo druk in beweging geweest was, ik
weet het niet; maar dat weet ik wel, dat ik weldra insliep en eerst
ontwaakte toen de groote torenklok het uur van middernacht sloeg.
"De dag van ons oorlof is om," dacht ik even en mij eens omkeerende
viel 'k alweer in eenen diepen slaap.--
"Goeden morgen, Moeder," zei ik toen 'k den volgenden morgen, wel
wat vroeg, beneden kwam.
"Goeden morgen, Huib!" was haar antwoord.
"Is Vrouwe Tromp gisteren avond geweest, Moeder?"--
"Ja, jongen, zij is geweest!"--
"En?"--
"We hebben't over Marten en u gehad. Als Herbert
|