wel
hoofdzakelijk omdat ons vaartuig eenige noodzakelijke herstellingen
moest ondergaan. 'T was een oude, versleten kast!--Daar vertoonde
zich eensklaps aan den gezichteinder donkere wolken, die al hooger
en hooger kwamen. 'T werd bladstil en de groote zee leek meer op
eenen gladden spiegel dan op een stormachtig bewogen waterplas.--De
rooverkapitein zag het onweder nader komen en scheen er niet veel
vrede mee te hebben, daar hij wel begreep, dat het oude schip niet
veel weerstand zou kunnen bieden.--Achter aan 't vaartuig had men de
boot al gereed liggen om, als de nood drong, hiermede te trachten
althans het leven te redden.--Intusschen brak er een hevig onweder
over ons hoofd los. De storm verdubbelde zijn geweld.
'T was klaar dat het schip het niet houden zou en daarenboven schenen
we in de nabijheid van vele blinde klippen te zijn.
De rooverkapitein gaf het teeken, de bemanning maakte de boot los,
vulde ze met proviand, bond ons alle vijf aan scheepsboord vast en
verliet het vaartuig.
Marten lag dicht bij me en scheen te bidden. Nu, dat was dan ook
wel noodig; want het gevaar waarin wij verkeerden was zeer groot. We
zagen niets dan den dood voor oogen.
Het brooze vaartuig werd naar alle zijden heen en weer
geslingerd.--Maar dat zou juist ons geluk zijn. Men had Marten met de
handen aan een touw gebonden, dat als een muur zoo vast, tusschen twee
watervaten zat.--Er zouden reuzenkrachten noodig geweest zijn om zich
los te rukken, maar de holle zee was sterker dan een reus.-- Eene golf,
zoo groot als ik nog nooit gezien heb, sloeg over de verschansing;
wij dachten dat ons laatste uur geslagen was, en...een der vaten was
omgekanteld en het touw was los. Thans waren Martens handen spoedig
vrij en al lag de knoop ook vast om zijn beenen, die kwam toch ook los.
"Ik zal u helpen, mannen," sprak hij, en kroop op handen en voeten
naar de kajuit. Weldra kwam hij met een mes terug, hij sneed onze
banden los en, juist toen de storm op het felste was, waren we
alle vijf vrij.--De andere drie matrozen waren bevaren gasten en
inplaats van zich kleinmoedig te betoonen, sloegen ze de handen aan
het werk. De hoop, van nog eenmaal het lieve Vaderland terug te zien,
gaf dubbele kracht.
Langzamerhand bedaarde de storm. Wel stond de zee nog hol; maar wij
vertrouwden er op dat de Heer redding zou geven.
"Wien God bewaart is wel bewaard, mannen," sprak de oudste matroos
en wij allen zeiden hierop: "Amen!"
Na meer dan twe
|