kregen in
zijne plaats een kloek Arnemuidenaar, die er uitzag als eene Maartsche
bui en al dadelijk begon met mij te vertellen, dat hij mij, als ik
hem in den weg liep, een schop zou geven dat ik in de Wielingen zou
vliegen om met de bruinvisschen te leeren duikelen.
Met eene stevige bries zett'en wij koers naar Engeland, voeren door
het Kanaal en kwamen weldra in den Oceaan.
Waarheen was de tocht? En waarom was ons schip zoo sterk bemand? Waarom
hadden we zooveel kruit en kogels aan boord? Ging het naar den
Spanjaard en mogelijk alweer naar Gibraltar? Ik zag geen land en
niets dan lucht en water en water en lucht. De wind was omgeloopen
en thans werd de koers, nadat we wel acht dagen lang maar altijd
westelijk aangehouden hadden, naar het zuiden gericht.
Kon ik toch maar eens te weten komen waarheen het ging! Maar ik had
met geen mensch kameraadschap gesloten, en 'k wist nu ook niet wien
ik het zou durven vragen. Het werd al heeter en heeter! Midden op
den dag was het in de zon op het dek niet uit te houden! Intusschen
begonnen de konstabels en matrozen de Bare in eenen geduchten staat
van verdediging te stellen. De kogels lagen op het dek en de vaatjes
met kruit werden voor den dag gehaald.--
Ik wist niet eens welken dag van de maand wij hadden; en of het Zondag
of midden in de week was, daar bekommerde ik mij niet om; ik zat
en leefde maar alleen. Doch eens op een' dag,--'t moest Zondag zijn,
want de schrijver las eene preek voor en deed het gebed,--riep de wacht
ineens: "Een zeil! een zeil!" In een oogenblik was alles op het dek.
Dat was zeker geen schip van de Compagnie; want de wijze waarop wij
het gingen ontvangen, was alles behalve vriendelijk. Het bleek ook
weldra dat het niet een schip was; want ik telde er al heel gauw
zeven en later zelfs twaalf.
In hunne vlag was een halve Maan en terstond begreep ik dat het
Turksche zeeroovers waren. Denkelijk kwamen ze wel van Salee en
loerden ze op onze rijk geladen Compagnie-schepen.
Daar klonk een schot van een der roovers en terstond werd het door
de onzen beantwoord.
"Mannen," zeide de kapitein, "de vijand is talrijk, maar moed
verloren, al verloren! Houdt dan couragie, jongens! Wakker er op
in! Die Turksche rabauwen zullen weten dat wij geen katten zijn,
die men zonder handschoenen kan aanvatten! Voor Zijne Excellentie
Prins Maurits en de Compagnie! Hoezee! Hoezee!"--
Ik had volstrekt geen plan om mee te roepen, doch 't is aanstekelijk
geloof ik
|