n ik te zamen naar onzen schoolmeester,
dien we zoo vaak geplaagd en gesard hadden. Vooral was ik hierin
altijd de eerste geweest en Wat nog wel het ergste van al was, 'k
had gedurende vier jaren zoo goed als niemendal geleerd en menigmaal
anderen van het werk gehouden bovendien.
De meester was een oud, vriendelijk man, die nimmer naar de plak of de
gard zou grijpen, als het niet meer dan noodig was. Het was half vijf
toen wij de school binnentraden en het begon daar binnen al duister te
worden; want de kleine vensterkens met in lood gezette ruitjes lieten,
zelfs midden op den dag, maar heel weinig licht door.
De oude man stond aan zijnen hoogen lessenaar toen wij binnenkwamen
en vroeg ons vriendelijk wat we begeerden.
"Zeg jij het maar!" zeide ik en stootte Marten even aan.
"Neen, ik en durf niet!" luidde zijn antwoord.
"Nu, jongens, wat is het? Heb-je wat te zeggen, dat ge niet en durft
uit te brengen?" klonk het andermaal.
Thans vatte ik moed en wat vooruit komende, zeide ik: "Meester,
wij zijn volleerd en weten genoeg; wij gaan met de volgende week
naar zee!"--
De meester lachte even en herhaalde mijn woord "volleerd," doch rekte
dat uit als de draad van een kluwen, en trok er zulk een zonderling
gezicht bij, dat ik onwillekeurig in den lach schoot.
"Ja, jongen, lach maar! Eens komt er een tijd dat gij niet en-zult
kunnen lachen, al wildet ge ook nog zoo geerne! "Volleerd!" Wie heeft
u gezegd, dat ge zoo spreken moest?"
Ik stond met den vinger in den mond, doch zeide niets.
"Nu, kan iemand, die "volleerd" is, niet spreken als hem wat gevraagd
wordt? Fij, zoo'n bijster verstandige kop moest weten, wat hij
antwoorden moest en begrijpen, dat alleen domme, kleine jongskens,
die hunnen tijd met spelen en tuischen doorbrengen alleen met den
vinger in den mond staan. Quidquid transiit temporis, periit!"--
"De oude man had mij beleedigd, meende ik, en daarom zeide ik heel
driest: "Ik en versta geen Latijn, meester!"
"Ha, ha, alsof ik dat niet en wist! Ge verstaat zelfs geen Hollandsch,
en ik twijfel er aan of ge mij begrijpt, als ik zeg, dat die Latijnsche
spreuk, die ik zoo even aanhaalde, beteekent: "De tijd, die voorbij
ging, is verloren!"--
Marten begon medelijden met mij te krijgen en zeide: "Jawel, meester,
maar Huib heeft zich versproken. Hij meende te zeggen, dat wij beiden
van school afgingen; maar wij weten ook wel beter, dat wij niet
"volleerd" zijn!"
"De tijd, die voorbij ging, is
|