Martensz. Tromp weer
naar zee gaat, kunt ge beide meegaan!"--
"Hoezee! Hoezee!" juichte ik van blijdschap.
"Wat zijt gij blijde, jongen! Hebt ge 't dan waarlijk zoo kwaad bij
uwe Moeder! kind?" vroeg ze met tranen in de oogen.
"Neen, Moeder, maar het leven op zee moet zoo heerlijk zijn! En
'k zal goed oppassen ook, dat beloof ik u!"
"God geve 't, Huib! Ge zijt anders nog zoo jong, en als ge uit Vaders
en Moeders oog zijt, en zoo geheel alleen op eigen beenen door de
wereld moet gaan, dan kunt ge zoo licht verkeerde wegen inslaan!"--
"Maar kan ik dan niet aan boord bij vader?" vroeg ik.
"Neen, dat kan niet, jongen! Je vader is geen kapitein of schipper
zooals de oude Tromp is, je Vader is maar matroos!"
Moeder sprak nog veel met me eer 'k naar school ging, en als ik me nu
eens bedenk, wat die goede Moeder toen zei, en hoe ze er slag van had,
mij te leiden, dan bejammer ik het, dat ik zoo vroeg naar zee ging en
niet langer thuis bleef! 'K zou het dan verder in de wereld gebracht
hebben, dan nu! Maar, lacie, 't is te laat! Hoor, Jonge Kees, je hebt
wel eens van onzen dichter, den wijdberoemden Cats gehoord, niet?"--
"'K heb met Moeder wel eens visch aan zijne vrouw verkocht! Hij woont
op Zorghvliet tusschen Schevelingen en Den Haag, weet-je!" antwoordde
Jonge Kees, die met gespannen aandacht had zitten luisteren.
"Zoo, maar 'k had nog liever, dat ge zijne kostelijke veerzen kendet,
dan hem zelf; want hij is de man, die spijkers met koppen slaat, en
'k denk dikwijls aan zijn veersken: Jonck rijs is te buijgen, maer
geen oude boomen!"
"Dat veersken ken ik," zeide Jonge Kees, "dat heb ik van stuurman
Pronk geleerd; hoor maar.
"Terwijl het rijs is jonck en zwack,
En heeft niet eenen harden tack,
Terwijl het spruytje buygen kan,
Zoo moet een geestig boogert-man
Het boomken leyden metter handt,
Het boomken houden in den handt;
Ten eynde dattet zonder bocht
Ter voller hooghte komen mocht.
Leyt vriend' en leert u weerde kint,
Zoo haest zijn eerste jeught begint,
Want kromt het dan, en recht gij 't niet;
Zoo ist een eeuwigh huysverdriet."
Is het zoo niet, Huib?"--
"Ja, jongen, zoo is het. Vergeet dat nooit. Vergeet het niet, zooals
ik het vergeten heb, dan zult ge op drieenvijftigjarigen leeftijd,
als de Heere u het leven zoolang gunt, iets meer zijn dan matroos!"
HOOFDSTUK III
In de baai van Gibraltar.
Vier weken later gingen Marten e
|