ijk nergens lust in en verlangde alleen naar mijne
Moeder. Die zou me toch nog wel gelooven, als ik waarheid sprak.
Gelukkig dat er door de verschijning van de vloot meer bezigheid kwam
en ik daardoor de muizenissen meer en beter verdrijven kon.
Den tienden van Grasmaand kwamen we aan de groote rivier van Lissabon,
die De Taag genoemd wordt.-- Alras vernam de Ammiraal dat er voor
ons hier niets te doen viel; want zestien galjoenen waren van hier
naar de West-Indien vertrokken en nog tien andere naar de Straat van
Gibraltar. Deze laatste zouden we opzoeken en uit alles wat ik hoorde
vertellen en zag gebeuren, zouden we daar meer doen dan een kijkje
nemen. Den vijf en twintigsten kwamen we tot in de nabijheid der stad,
die, op eenige hoogten gelegen, het aanzien had van ons heel veel kwaad
te kunnen doen. De Ammiraal gaf een sein dat al de scheepsbevelhebbers
aan boord moesten komen om met hem te beraadslagen over hetgeen er
gedaan zou worden. Zeker was het meer toeval dan geluk, dat ik tot de
bemanning van de sloep behoorde, waarin onze kapitein aan boord van het
Ammiraalschip Aeolus gebracht werd. Wat er in dien krijgsraad besproken
werd, heb ik eerst later vernomen. De Ammiraal zou met kapitein Lambert
Hendrikse van de Tijger den Spaanschen Ammiraal,--en de Vice-Ammiraal
Alteras, die op de Roode Leeuw bevel voerde zou met kapitein Bras
van de Stadt Hoorn den Spaanschen Vice-Ammiraal aanklampen. Onze
overige schepen zouden twee aan twee een galjoen voor hunne rekening
nemen.--Zooals ik zei vernam ik dat eerst later: maar onderwijl we
met onze sloep bij den valreep van de Aeolus op onzen kapitein lagen
te wachten, hoorden we Jacob Van Heemskerk zeggen:. "En nu mannen,
zoo als besloten is, moedig op den vijand los. Zoekt er uwe eer in uwe
manschappen in goede courage voor te gaan. Een ieder doe zijn plicht;
ik hoop den mijnen te doen. Voor God en de Vereenigde Provincien!"
'K werd er warm van toen ik dat zoo hoorde. De kapitein stapte in de
sloep, en ik sloeg met mijn riem in 't water, alsof dat de vijand was,
dien 'k wat geven moest.--
Weldra waren wij allen aan boord van de Bare terug.
"Mannen," zei de kapitein, "er is besloten den vijand aan te vallen! 'T
is geene kleinigheid! Maar onze dappere Ammiraal rekent op u allen
en houdt zich van de overwinning verzekerd, zoo ge van den oudsten
tot den jongsten toont, dat er nog iets in u is overgebleven van den
moed der Watergeuzen. Ginds ligt het galjoen dat wij met
|