raking kwam.
Eens op een' dag echter had Marten mij in vertrouwen gezegd, dat
hij zeker wist wat het doel van ons kruisen in de Noordzee en in Het
Kanaal was. Er werd in het land eene vloot uitgerust om den Spanjaard
in zijne eigen wateren te tuchtigen. Die vloot zou onder bevel staan
van Jacob Van Heemskerk, denzelfden man, die met Barentsz. en zijne
lotgenooten op Nova-Zembla overwinterd had. Zoodra Van Heemskerk
uitzeilde zouden wij ons bij hem aansluiten. Marten verzocht mij
echter, dat ik het niemand zeggen zou; want dat alleen de officieren
en de schipper het wisten. Zijn vader had het hem verteld, doch er
ook uitdrukkelijk bijgevoegd: "Niet over-vertellen, hoor!"
Nu wilde echter het geval, dat er s'avonds niemand meer aan boord
was, die het niet wist. Ik denk voor het naaste, dat er nog een ander
geweest is, die het ook verteld heeft. Ik had dien dag wel veel en
soms lang met Jurrie loopen praten, doch nu het al zooveel jaren
geleden is, mag ik het gerust zeggen, ik heb het niet verteld. Zoodra
de oude Tromp er achter kwam, dat het volk er alles van wist, begon
hij te onderzoeken, wie het oververteld had. Marten viel al dadelijk
door de mand en nu werd ik geroepen.
"Zeg eens, knaap, aan wien hebt gij verteld, dat we op de vloot
van Jacob Van Heemskerk wachten en dat het dan rechtstreeks naar
Spanje gaat?"
"Ik heb het aan niemand verteld, kapitein!"
"Lieg niet, jongen, ik vraag u, de waarheid. Hebt ge 't aan Zwijn
overgebriefd? Zeg maar "ja", want uw gelaat wijst het uit, dat het
zoo is!"--
Ik hield vol, dat ik er met geen mensch over gesproken had en toen
liet de kapitein Jurrie roepen.
"Wie heeft je gezegd, dat we naar Spanje gaan?" vroeg Tromp op eenen
zeer barschen toon.
En hoor me nu dien onbeschaamden leugenaar eens aan! Weet ge wat hij
antwoordde? Nu, hoor dan!
"Huib Maerlant heeft het mij in den achternoen verteld, toen we bezig
waren met een kabel te splitsen!"
Ik sprong op als een leeuw en riep: "Kapitein, hij liegt het!"--
Tromp fronste de wenkbrauwen en zei alleen: "Ga heen, deugniet! Gij
zijt uw gezelschap waard!"--
Van dien dag af ondervond ik, dat het waar is wat het spreekwoord zegt:
"Wee den wolf, die in een kwaad gerucht staat!" Niemand vertrouwde mij;
de goeden lieten mij links liggen en met dien leugenaar Jurrie Zwijn,
wilde ik niets meer te doen hebben. Zoo was ik dan den ganschen dag
alleen. Dat er nu van het leeren niemendal kwam, dat sprak vanzelf;
ik had eigenl
|