offeren! En denk eens aan die
schurken daarginder in de groote maatschappij, die ter wille van de
winst het eene onzeewaardige schip na het andere bevrachten....
BERNICK. Ik spreek niet van onzeewaardige schepen!
ROeRLUND. Maar _ik_ spreek er van, mijnheer Bernick.
BERNICK. Maar wat heeft dat er nu mee te maken? Dat raakt de heele zaak
niet.... O, die kleine angstvallige overwegingen! Als een generaal bij
ons zijn troepen in het vuur moest brengen en ze laten neerschieten, zou
hij er achterna slapelooze nachten van hebben. Zoo is het elders niet.
U moest eens hooren wat hij daarbinnen vertelt....
ROeRLUND. Hij? Wie? De Amerikaan?...
BERNICK. Ja, hij. U moet eens hooren hoe men in Amerika....
ROeRLUND. Is hij binnen? En dat zegt u mij niet? Ik zal dadelijk....
BERNICK. Het helpt u toch niets; met hem komt u toch niet verder.
ROeRLUND. Dat zullen wij eens zien. O daar is hij. (_Johan komt uit de
kamer links_).
JOHAN (_praat in de open deur tegen iemand daar binnen_). Ja, ja, Dina,
't is goed; maar ik laat je toch niet los. Ik kom terug, en dan zal
alles in orde komen tusschen ons.
ROeRLUND. Met verlof, wat wil u daarmee zeggen? Wat is u van plan?
JOHAN. Ik ben van plan het jonge meisje bij wie u mij gisteren belasterd
heeft, tot mijn vrouw te maken.
ROeRLUND. Tot uw?... En zou u denken dat...?
JOHAN. Ik wil dat zij mijn vrouw zal worden.
ROeRLUND. Nu, dan zal u ook hooren.... (_gaat naar de half-openstaande
deur_). Mevrouw Bernick, wil u zoo goed zijn getuige te zijn.... En u
ook, juffrouw Martha. En laat u Dina even hier komen (_ziet Lona_).
O, is u ook hier?
LONA (_in de deur_). Moet ik ook komen?
ROeRLUND. Zooveel als maar willen; hoe meer hoe beter.
BERNICK. Wat is u van plan?
(_Lona, mevr. Bernick, Martha, Dina en Hilmar komen uit de kamer_).
MEVR. BERNICK. Mijnheer Roerlund, ik heb met den besten wil niet kunnen
beletten....
ROeRLUND. _Ik_ zal het hem beletten, mevrouw.... Dina, je bent een
onbezonnen meisje. Maar ik verwijt je dat niet zoo heel erg. Je hebt al
veel te lang hier den zedelijken steun ontbeerd, die je staande moest
houden. Ik maak er mezelf een verwijt van dat ik je dien steun al niet
lang gegeven heb.
DINA. U moet nu niets zeggen!
MEVR. BERNICK. Wat moet dat beteekenen?
ROeRLUND. Juist nu moet ik spreken, Dina, hoewel je gedrag gisteren en
van daag het mij tienmaal moeilijker heeft gemaakt. Maar om jou te
redden moeten alle andere overwegingen zwich
|