ellenlange betoogen en
onnatuurlijke dialoog in zijn werk te wringen, in stede van zijne
beeldingen--gelijk het leven zelf--_door hun wijze van zijn, natuurlijk
voortvloeiend uit hun aarden uit de omstandigheden_, voor of tegen iets,
al naar de lezersgeest hen opvangt en verwerkt, _van zelf_ en _zelf_ een
of andere meening te laten suggereeren of bewijzen. Want welken anderen
indruk kan iemand, die als een suppoosterige museum-gids bij eigen werk
staat te oreeren, wekken, dan die, dat hij voelt, dat 't werk-zelf
_niet_ sprekend-leeft?! Ook: hoe overladen is het daardoor geworden, hoe
[p.52] bultig-gedisproportionneerd. Het is of al de ervaringen, of al de
meeningen, al de haat en al de liefde, in een lang leven gegaard en
gekoesterd, in dit eene boek chaotisch-ziedend-en-worstelend moesten
worden uitgestort! Maar het samenleven van _Leo_ en _Gerda_, hoe goed
ook, is nog niet eens het beste in het boek. Het beste is vervat in het
eerste hoofdstuk.
Er is daar in de schildering van de verhouding tusschen _Gerda_ en haar
vader, wiens half-onbewust sexueel begeeren naar haar, zijn dochter,
deze, uit haat tegen hem, aanwakkert, door hem telkens en telkens weer,
op grof-zinnelijke wijze te prikkelen--er is daar een epische zwier en
tegelijkertijd een meesterlijke ingetogenheid in het aanduiden der
verhoudingen en van het innerlijk gebeuren, die een kunstenaarsmacht van
heel hoogen rang aanduiden. Die voortreffelijkheid van het eerste
hoofdstuk keert in het heele boek niet weer. En wie zou niet vermoeden,
dat zelfs deze daling, van het uitstekende naar het goede, veroorzaakt
wordt door den jongensachtigen strijdlust, die vaardig wordt over den
schrijver. Even weldoend als het moet zijn, een mensch met zulk een
jeugdig hart, zulk een oprechten en edelen geest, als de heer Timmerman
klaarblijkelijk is, onder zijn vrienden te mogen rekenen, even
bedroevend is het, zulk een mensch zich, met al zijn impulsen, trots
dier noblesse, in het werk van het door hem zich uitende Scheppend
Vermogen te zien dringen en dat zoodoende verminken, welk te bejammeren
bedrijf dan ook ten slotte op het eind van het werk uitloopt in een
soort fotografie-realisme, dat niet schroomt, in eene hen ten slotte
weinig flatteerende apotheose sommigen van de mannen-van-'80 ten
tooneele te voeren! Ik kan mij niet voorstellen, dat eenig lezer van
smaak blijde is, hier gepromoveerd te worden tot den spreekwoordelijken
_valet_, die nu eenmaal gedoemd is groote ma
|