ngeziene
menschen" zouden zijn,--hoe waar is die uitdrukking!--wanneer het niet
zoo moeijelijk viel, zijn fatsoen op te houden met eene schrale beurs.
Rivers is eenige jaren ouder dan Staaf, die pas van het Nut van 't
Algemeen komt, en _siegenbeekt_ dat het een' aard heeft, als Rivers zich
aan twijfelaarsgeslachten bezondigt, of _kassa_ met eene c schrijft, of
de tweede lettergreep van _ontvangst_ met eene f begint. En Rivers zou
der menschelijke natuur niet deelachtig moeten zijn, als hij den jongen
voor "al die malligheden" niet strafte, zoo dikwijls het in zijne magt
staat. Of hij het kan!--"Overschrijven,"--"overrekenen,"--heet het om
een haverklap. Zie ik zou de partij van Staaf kiezen, daar mij geen spel
zoo ergert, als dat van dwingelandje, indien Rivers niet beklagelijker
ware dan Staafje,--hij is op zijn beurt het slagtoffer van de luimen
zijns patroons. Een tweedehands-koopman,--geloof het op mijn woord! want
er zou geen einde aan mijne schets zijn, als ik u al de waaroms moest
verklaren--een tweedehands koopman is, bij de rigting, die de handel in
onze dagen neemt, in meer dan de helft aller vakken, een schipper, die
tegen wind en stroom roeit.--"Als het getij verloopen is, moeten de
bakens worden verzet,"--En zoo dikwijls deze overtuiging zich den man
zijns ondanks opdringt, wordt hij boos, en het eerste voorwerp het
beste, dat hem in het oog valt, moet het ontgelden. Het is doorgaans de
arme Rivers, die tegen mijn' koffijkooper overzit. Heden waait de storm
uit dat onnoozel stukje papier, waarop gij een binnenlandsch postmerk
onderscheidt.
"Die verduivelde makelaars-knoeierijen! Eene kwart ceel,--en dat koopt
ook al in de veiling!--Rivers, het is toch alleronpleizierigst, dat--"
Hetzelfde wat, de jongen heeft den graauw beet. Het is hard, want kan
hij het helpen, dat de tijdgeest er naar streeft, alles zoo spoedig
mogelijk van den producent tot den consument te voeren?--Het is hard,
voor drie honderd gulden 's jaars--met het uitzigt het tot vier, vijf,
en mogelijk zes, na nog eenige jaren verduwens, te zullen brengen.
Toch zwijgt Rivers, toch verkropt hij den onbillijken uitval, te
onbarmhartiger, dewijl hij weerloos is,--maar o, hoe hij Staafje
benijdt, die met wissels wordt uitgezonden, en er een vrij half uur van
nemen zal! Neen, hoe hij den jongen duivel haat, die hem in zijn vuistje
uitlacht!
--Eene verdrietige pauze.
"Manlief!" breekt eensklaps eene vrouwenstem de stilte af, "manlief!"
eene o
|