l van de
schoolsche banden hebben bevrijd! Had hij het proza niet vergund langs
straat te slenteren, even als hij zijner schalker muze in het Gooi bij
wijle vrij spel liet? Helaas! zijn aandringen op de ontwikkeling aller
inheemsche gaven en krachten was _vergeefsch_ geweest,--hij voorzag
slechts te juist, dat er een tijdperk van weelde, van traagheid, van
stilzitten, op het woelige, krachtvolle, roemrijke, dat hij beleefde,
volgen zou. Al waarschuwde hij er tegen, wat baatte het? Maar een
verslapping, die onze gedachten, onze letterkunde, onze volksbeschaving
prijs gaf aan het voortdommelen in de eenige slavernij, uit welke onze
vaderen zich niet wisten vrij te maken, de kwalijk begrepen navolging
der ouden;--maar eene verslapping, die eerst alles wat naar het
Latijnsche zweemde, fraai vond, en, weldra in aperij ontaardende, aan
iedere windvlaag, die ons uit den vreemde bastaardklanken overwoei, het
oor leende,--wie zou deze hebben durven voorspellen? Het was of de
woorden allengs hun gehalte verloren. Vervalschte, vermengde munt,
werden er drie geldstukken vereischt, waar weleer een had kunnen
volstaan,--en woog het bekende: "_puur_ zuiver en _innocent_", nog het
goed oud-Hollandsche _onschuldig_ niet op! Wat wonder, dat van Effen,
die den Genius van ons proza als portier van Jan Borliut aantrof, hem
onhandelbaar en onhebbelijk vond; stroef van toon als hij heusch van
geest wilde zijn, verlamd van tong en vereelt van oor, hem, die
geschapen scheen, om voor alles wat kloek en groot, wat lief en schoon
is, uitdrukkingen te smeden, louter nabootsenden klank, louter beeld!
Slechts een schuilhoek was den stakker overgebleven, waarin hij de armen
vrij mogt hebben; slechts een publiek, waartoe het hem vergund was te
spreken, in den schilderijen tongval onzer oude kluchtspelen: zoo "de
Spectator" nog leeft, hij wijt het dank aan het beluisteren van de
lippen des volks. Het volk, het gemeene volk, dat zijne taal niet met
Latijnsche en Fransche bastaardklanken had doorspekt, dat Hollandsch was
blijven praten, kernig als het merg van zijn gebeente,--ruig als zijn
breede borst,--waar als zijn aard. Lees de _Angenietjes_, en verbaas er
u met mij over, dat men de burgervrijaadje zoo lang las en prees, zonder
te beproeven, in schrift en stijl der natuur meer op zijde te streven.
Of werd er een minder geweldige schok dan die der Fransche omwenteling
vereischt, om onze geleerden uit de overpeinzing hunner Ciceroniaansche
phrases wakker
|