ters te herhalen. Op die manier zullen ze u,
tot zelfs in Bohemen toe, als een groot man in uw vaderland ophemelen.
Want sneller en over een grooter uitgestrektheid doen die geschriften de
rondte, dan praatjes van bedienden, al zijn ze ook nog zulke
babbelaars.--HARPALUS: Die manier bevalt mij wel. Maar, bedienden moet
men den kost geven.--NESTORIUS: Dat is waar, maar ge moet er geen
bedienden op na houden die geen handen aan hun lijf hebben en daarom
onhandig zijn. Ze moeten hier- en daarheen worden uitgestuurd, en dan
vinden ze wel wat. Je weet wel dat er allerlei gelegenheden voor zoo
iets zijn.--HARPALUS: Houd maar op: ik begrijp het al.--NESTORIUS: Nu
moet ik nog spreken van uw bekwaamheden.--HARPALUS: Daar ben ik
nieuwsgierig naar.--NESTORIUS: Als je geen goed dobbelaar bent, geen
flink kaartspeler, geen schandelijke meisjesgek, geen fameus drinker,
geen brutaal verkwister, geen bankroetier en geen schuldenmaker, als je
niet behebt bent met de zoogenaamde Gallische schurft[2], zal niemand je
voor een man van adel houden.--HARPALUS: In dat alles heb ik me al lang
geoefend. Maar waar moet het geld van daan komen?--NESTORIUS: Kalm! daar
wilde ik net op komen. Heb-je geld van je vader geerfd?--HARPALUS: Een
klein beetje.--NESTORIUS: Wanneer nu bij velen de dunk omtrent je adel
gevestigd is, dan zul-je licht gekken vinden die geloof slaan aan je
beweringen. Sommigen zullen zich schamen neen te zeggen, sommigen zelfs
zullen bang zijn dit te doen. Om je schuldeischers bij den neus te nemen
zijn er allerlei kunstjes.--HARPALUS: Daar ben ik al redelijk bedreven
in. Maar eindelijk zullen ze 't mij toch te benauwd maken, als ze
bemerken dat ik hen alleen maar met mooie woorden paai.--NESTORIUS:
Integendeel, daar is geen gemakkelijker weg om te heerschen dan juist
aan zooveel mogelijk menschen iets schuldig te wezen.--HARPALUS: Hoe dat
zoo?--NESTORIUS: Wel, vooreerst beschouwt de schuldeischer het zoo,
alsof hij door een groote verplichting aan u verbonden was en is hij
bang een aanleiding te geven tot 't verlies van zijn geld. Iemands
dienaren kunnen niet enger aan hem verknocht zijn, dan de schuldeischers
aan hunne schuldenaars. Als men hun van tijd tot tijd eens wat
terugbetaalt, dan is dat nog meer welkom dan dat men geschenken
geeft.--HARPALUS: Dat heb ik wel eens gemerkt.--NESTORIUS: Maar pas
hierop, dat ge u onderwijl niet met arme drommels inlaat. Want deze
maken dikwijls om een onbeduidend sommetje geld een groot kabaa
|