Daar was ook nog een andere plaat die de
afbeelding en de grootte van de kapel voorstelde.--MENEDEMUS: Ja, dan
mag men niet meer twijfelen.--OGYGIUS: Onder aan het deurtje was een
ijzeren vlechtwerk, om alleen voetgangers door te laten. Het paste toch
niet dat een ander paard weer de plaats zou betreden, vroeger door dien
Ridder aan de Heilige Maagd gewijd.--MENEDEMUS: En te recht!--OGYGIUS:
Als men nu van hier oostwaarts gaat, komt men aan een kapel vol van
allerlei heilige overblijfselen. Daar ga ik heen. Een andere tempelgids
neemt er de leiding over. Wij prevelen eerst eenige gebeden. Nu wordt
ons een lid van een menschenvinger getoond, en wel van een middelvinger.
Ik kuste dien en vroeg van wien die relikwieen waren. Hij zei: van Sint
Pieter. Toch niet van den Apostel? Hij beweerde van ja. Terwijl ik
daarop de lengte van 't vingerlid aandachtig bekeek, dat wel een aan
reus kon hebben toebehoord, zei ik: "St. Pieter moet wel een man van
buitengewoon groote lichaamsgestalte geweest zijn." Bij die woorden
schoot een van de omstanders in een luiden schaterlach. Dat kon ik niet
uitstaan. Als hij zich stilgehouden had zou de kerkbewaarder ons al de
andere relikwieen getoond hebben. Wij brachten hem zoo goed en zoo kwaad
als het ging weer in zijn humeur door hem eenige geldstukjes te geven.
Voor de kapel bevond zich een afdakje waarvan hij verzekerde dat het op
een winterdag, toen de sneeuw alles bedekt had, plotseling daarheen van
een verre plaats was aangebracht. Onder dat afdak heeft men twee putten
tot den rand toe vol. De bronwel daarvan is naar men zegt aan de Heilige
Maagd gewijd. Het water is bijzonder koud en werkt heilzaam naar men
zegt voor hoofd- en maagpijn.--MENEDEMUS: Als koud water hoofd- en
maagpijn geneest, dan zal later ook nog wel eens olie dienen om een
brand te blusschen.--OGYGIUS: Maar mijn waarde: 't is immers juist een
wonder dat ik vertel. Wat zou 't anders voor een wonder wezen als koud
water dorst leschte?--MENEDEMUS: Dit is nu zeker 't eene deel van 't
historietje.--OGYGIUS: Ze verzekerden dat die bron plotseling was
ontsprongen op bevel van de Heilige Maagd. Ik bekeek alles in het rond
nauwkeurig en vroeg: hoeveel eeuwen er verloopen waren sedert die luifel
daar was aangebracht. Hij zei: "Al verscheidene." "De muren van de kapel
zien er anders niet erg oud uit," zei ik. Hij ontkende dat niet. "Zelfs
niet die houten kolommen." Hij ontkende dan ook niet dat ze daar onlangs
neergezet waren en trou
|