oorden uit de kerk gejaagd
hebben, als hij niet geweten had dat we een aanbeveling van den
aartsbisschop hadden. Ik trachtte zoo goed ik kon met vriendelijke
woorden den toorn van den man tot bedaren te brengen. Ik zei dat mijn
vriend Gratianus het niet zoo meende, maar dat hij zoo'n beetje
gekscherenderwijze gesproken had, zooals hij dat wel meer deed. Tegelijk
legde ik een paar schellingen neer, als een pleister op de
wonde.--MENEDEMUS: Ik kan geen woorden genoeg vinden om je godsvrucht te
prijzen. Maar als ik er zoo nu en dan eens ernstig over nadenk, dan
vraag ik mij wel eens af, hoe de menschen 't met hun geweten kunnen
overeenbrengen, wanneer ze zooveel schatten zoekbrengen met 't bouwen
van kerken, met 't bovenmatig versieren en verrijken er van. Ik wil
graag toegeven dat de kerk in haar plechtgewaden en haar vaatwerk bij
den heiligen dienst een passende waardigheid moet ten toon spreiden. Ook
moet het kerkgebouw een passende statigheid bezitten. Maar waarvoor zijn
zooveel doopvonten, zooveel luchters, zooveel gouden beelden noodig?
Waartoe die buitensporige kosten aan die zoogenaamde orgels? En dan zijn
we daarmee nog niet eens tevreden. Waarom al dat muziek-getjingel dat
met groote kosten moet betaald worden, terwijl intusschen onze broeders
en zusters, die allen de levende kerk van Christus uitmaken, van honger
en dorst verkwijnen?--OGYGIUS: Ieder vroom en verstandig mensch zal
daaraan gaarne paal en perk gesteld zien. Maar omdat dit euvel
voortvloeit uit een soort van vroomheid die geen maat kent, zou 't
eenige aanmoediging verdienen, vooral wanneer men bedenkt dat er
tegenwoordig sommige menschen zijn, die geheel tegenovergesteld van zin,
de kerken van al haar schatten willen berooven. Die kostbaarheden worden
doorgaans gegeven door machtige heeren en vorsten en dat is toch beter
dan dat ze in spel of oorlog worden verkwist. En als men iets daarvan
vervreemdt, dan wordt dit in de eerste plaats als heiligschennis
beschouwd; verder openen zij die gewoon waren te geven, niet zoo licht
meer de milde hand en worden bovendien gelokt om zelf ook te gaan
rooven. Ten slotte zie ik liever een kerk die weelderig versierd is met
rijke benoodigdheden voor den heiligen dienst, dan, zooals er sommige
zijn, naakt en slordig, die meer hebben van paardenstallen dan van
kerken.--MENEDEMUS: Ja, maar we hebben toch wel eens gelezen dat
oudtijds bisschoppen hoog geprezen werden, die heilig vaatwerk overal
heen verkochten, om met '
|