er koningen lucht inademen die ze ook met
de honden deelen. Alleen met dit onderscheid: de koning drinkt niet
hetzelfde water dat de hond drinkt, maar de lucht die de koning heeft
uitgeademd, die ademt de hond in en op zijn beurt ademt de koning ook
weer de lucht in, die de hond heeft uitgeademd. Alexander de Groote zou
vrij wat beroemder zijn als hij zich met den hondendrank had tevreden
gesteld. Niets toch is voor een koning die voor zooveel drinkende
menschen moet zorgen, gevaarlijker dan dronkenschap. Maar dat Romulus
geheel-onthouder is geweest, blijkt uit een niet onaardige uiting van
hem. Toen eens iemand die zag dat hij geen wijn dronk, gezegd had: "wat
zal de wijn goedkoop worden, wanneer allen dien drinken zooals hij,"
toen antwoordde hij: "Neen juist niet; ik denk dat hij heel duur zou
worden, wanneer allen dien dronken zooals ik. Want ik drink juist
zooveel als ik wil."--HENDRIK: Ik wou wel dat onze vriend de kanunnik
Johannis Botzemus uit Constanz hier was, om ons een levend voorbeeld van
dien Romulus voor oogen te stellen. Want hij _is_ werkelijk een even
groot wijnvijand, als men _zegt_ dat hij 't is en toch is hij een
gezellig kameraad en een vroolijk dischgenoot.--JAN: Kom-aan, wanneer
gij niet tegelijk kunt slurpen en blazen (wat Plautus zegt dat zoo
moeilijk is) maar eten en hooren, wat heel gemakkelijk is, dan wil ik
onder goede voorteekenen wel een begin maken met vertellen. Al ge soms
't verhaaltje niet heel geestig vindt, weet dan dat 't een Hollandsche
mop is. Verscheidene onder u zullen den naam van een zekeren Maccus wel
eens gehoord hebben.--HENDRIK: Niet lang geleden is hij gestorven.--JAN:
Toen de man te Leiden aankwam en zich daar als vreemdeling door een grap
bekend wilde maken (want dat was zijn "fort") ging hij een
schoenenwinkel binnen en groette beleefd. De schoenmaker die graag wat
van zijn waar kwijt wilde wezen, vroeg hem wat er van zijn dienst was.
Toen Maccus zijn oogen liet vallen op een paar kappen van laarzen die
daar hingen, vroeg hij of zijn nieuwe klant soms kappen verlangde,
Maccus zei van ja en de baas ging een paar uitzoeken dat voor de beenen
van zijn client geschikt was. Toen hij ze gevonden had, haalde hij ze
voor den dag en (zooals schoenmakers dat gewoonlijk doen) gespt ze hem
aan. Toen nu Maccus keurig netjes met zijn kuiten in de kappen zat, zei
hij: "Wat zou daar een paar schoenen met dubbele zolen netjes bij
staan." Op de vraag van den koopman of hij ook schoenen w
|