't zelfde moesten doen, om ons gereed te
maken door zwemmen ons leven te redden. En zoo stond hij daar midden op
't schip, terwijl hij ons uit den een of anderen ouden theologischen
schrijver over de vijf waarheden van het nut van de biecht een preek
hield. Zoo spoorde hij ons allen aan om ons op leven en dood voor te
bereiden. Ook was er een Dominikaner bij. Wie wilde kon bij hen te
biecht gaan.--ANTOON: En jij?--ADOLF: Toen ik alles zoo in 't ongereede
zag biechtte ik God in stilte, terwijl ik bij hem mijn slechtheid
bekende en van hem erbarming inriep.--ANTOON: Waarheen zou je gegaan
zijn als je eens zoo verongelukt waart?--ADOLF: Dat liet ik aan God,
mijn Rechter, over om te beslissen. Immers ik wilde mijn eigen rechter
niet wezen. Maar ik voedde intusschen in mijn hart nog wel eenige hoop.
Onderwijl keerde de kapitein met tranen in de oogen tot ons terug.
"Ieder houde zich bereid. Het schip houdt 't geen kwartier meer uit." Op
sommige plaatsen had 't reeds zware lekken, waardoor het veel water
binnen kreeg. Even daarna komt de kapitein ons zeggen, dat hij in de
verte een kerktoren zag en dat ieder de hulp moest inroepen van den
Heilige, wie 't dan ook was, aan wien die kerk gewijd was. Ze vallen
allen op hun knieen en roepen den onbekenden Heilige aan.--ANTOON: Als
je hem bij zijn naam hadt aangeroepen had hij je misschien wel
verhoord.--ADOLF: Maar den naam wisten wij juist niet. Onderwijl stuurde
de kapitein in de richting van dien kerktoren zoo goed als 't ging, het
gehavende schip, dat veel water in kreeg en zeker uit elkander zou
gevallen zijn als 't niet door de kabels omwonden was geweest.--ANTOON:
Wat een toestand!--ADOLF: Daar dreven wij dan heen zoodat de bewoners
van die plaats ons uit de verte in 't oog kregen en zagen in welk een
gevaar wij verkeerden. Zij liepen te hoop naar den zoom van het strand,
wuifden met hun kleedingstukken, wenkten ons met hoeden, op stokken
gestoken, naar zich toe en gaven ons met omhoog geheven armen te kennen
dat zij ons lot bejammerden.--ANTOON: Ik ben nieuwsgierig te vernemen
hoe dat afliep.--ADOLF: Het water stond reeds overal in het schip,
zoodat we aan boord even groot gevaar liepen te verdrinken als in
zee.--ANTOON: Nu had men zijn toevlucht moeten nemen tot 't gewijde
anker.--ADOLF: 't Mocht wat! Neen! De matrozen hoozen 't water uit de
sloep en laten deze te water. Allen wilden zich tegelijk daarin werpen,
terwijl de matrozen riepen, dat de sloep zooveel menschen niet
|