maakt er zich mee uit de voeten. De
priester zet hem achterna, zooals hij daar stond, met zijn priesterkleed
aan, en achter den priester de kleerenkoop. De priester roept: "houdt
den dief;" de koopman gilt: "pakt dien priester;" de gauwdief roept:
"Houdt dien priester vast, hij is dol!" en men wilde dat graag gelooven,
toen ze hem zoo opgesierd op straat zagen hollen. En terwijl dus de een
den ander tegenhield kon de gauwdief ontsnappen.--WILLEM: 't Is er een
die verdient dubbel gehangen te worden, zoo'n slimmerd!--HENDRIK: Als
hij al niet lang hangt!--WILLEM: 'k Hoop dat hij niet alleen hangt, maar
met hem de lieden, die dergelijke schurken tot nadeel van 't groote
publiek begunstigen.--HENDRIK: Ze begunstigen hen niet voor niets. Het
is, volgens Homerus' dichtregel, een keten die neerhangt op aarde, maar
van boven met Jupiter in aanraking is.--WILLEM: Laten we tot onze
anecdotes terugkeeren.--KAREL: De beurt is aan u, zoo 't ten minste geen
heiligschennis is den koning zelven tot de orde te roepen.--WILLEM: Ik
behoef niet geroepen te worden. Integendeel, ik keer gaarne uit me
zelven tot de orde terug. Anders zou ik een tyran zijn, geen koning,
wanneer ik bezwaren maakte mij te onderwerpen aan de wetten die ik aan
anderen voorschrijf.--KAREL: En toch zeggen ze dat een vorst boven de
wet staat.--WILLEM: Heelemaal verkeerd is dat niet gezegd, wanneer men
althans onder vorst wil verstaan den vorst, dien ze toen Keizer noemden.
En verder, wanneer jij 't zoo uitlegt: dat hij uit eigen beweging veel
royaler datgene doet, wat anderen, hoe dan ook, gedwongen doen. Immers,
wat de ziel is voor het lichaam, dat is een goed vorst voor den staat.
Waartoe behoeven wij er evenwel bij te voegen "goed;" daar toch een
slecht vorst geen vorst is, evenmin als een onreine ziel, die zich in
een menschenlichaam genesteld heeft, een ziel van dat lichaam is. Maar
kom aan! Het verhaal zou komen. Mij dunkt 't is goed van pas, wanneer ik
als koning van dit maal, ook een verhaal met een koning er in, vertel.
Toen Koning Lodewijk de Elfde, omdat in zijn rijk de boel in 't honderd
liep, rondzwierf bij de Bourgondiers, maakte hij bij gelegenheid van een
jacht kennis met een zekeren Conon, een eenvoudigen boer, maar een man
met een trouwhartig en eerlijk gemoed. Vorsten hebben dikwijls veel op
met zulk slag van menschen. Na de jacht kwam de koning dikwijls in de
hofstee van dien man eenige oogenblikken binnen en zooals groote heeren
vaak schik hebben in
|