maar op de markt om te zien wat er te koop geboden wordt of
wat er omgaat: dat zijn alleen de gelukkigen, omdat ze vrij zijn van
zorg en pret hebben die hun niets kost. "En zoo," zei de wijsgeer, "gaat
't ook in de wereld toe; daar in 't groot, zooals bij den handel op de
markt in 't klein." Op de plaatsen waar bij ons handel gedreven wordt,
op de markt en de beurs, loopt gewoonlijk nog een vierde soort van
menschen rond die niet koopen, niet verkoopen en ook geen toekijkers
zijn, maar die overal op den loer liggen of ze soms iets kunnen stelen.
En onder dat slag van volk treft men er die weergaasch handig zijn: men
zou zeggen dat ze ter wereld waren gekomen onder bescherming van den
dievengod Mercurius. Onze gastheer heeft een verhaaltje ten beste
gegeven met een aanhangsel; ik zal er nu een geven waarvan ik de
voorafspraak reeds gehouden heb. Hoort dan verder wat onlangs in
Antwerpen is gebeurd. Een priester had er een aardig sommetje geld
gebeurd, en wel in zilvergeld. Een bedrieger had dit bemerkt. Hij klampt
den priester aan, die in zijn gordel de beurs droeg, gespannen van de
geldstukken. Hij groet hem beleefd. Hij vertelt hem dat hem door zijn
mede-parochianen is opgedragen, voor hun kapelaan een nieuw
priesterkleed te koopen, zooals de geestelijken dat dragen wanneer zij
de mis bedienen. Hij vraagt dus beleefd of hij hem met zijn raad wel zou
willen bijstaan, of hij met hem wilde meegaan naar een winkel waar zulke
kleedingstukken te koop zijn. "Ik zou dan naar de maat van uw lichaam
een kleed kunnen nemen wat grooter of wat kleiner; want mij dunkt dat
uwe gestalte vrijwel overeenkomt met die van onzen kapelaan." Nu, dezen
dienst, die van zoo weinig beteekenis scheen, wilde de geestelijke hem
graag bewijzen. Ze gaan een winkel binnen. Een priesterkleed wordt voor
den dag gehaald: de geestelijke trekt 't aan; de koopman zegt dat 't
prachtig past. Nadat de gauwdief den priester nu eens van voren, dan van
achteren had aangezien, vindt hij het kleedingstuk niet kwaad, maar hij
maakt toch de opmerking, dat 't kleed van voren korter is dan eigenlijk
wel mag. Toen zei de verkooper, daar hij bang was dat de koop niet zou
doorgaan, dat dit niet de schuld was van het gewaad, maar dat de
goedgevulde beurs de oorzaak was dat 't opschortte en dat het daardoor
te kort scheen. Om kort te gaan: de priester legt zijn beurs af, opnieuw
bekijken zij 't kleedingstuk. Toen de priester zich even omdraait,
grijpt de gauwdief de beurs en
|