maar voldoende voorraad brandhout was geweest. Om daaraan evenwel niets
uit te geven, ging onze vriend Antronius op onder water staande plekken
gronds boomwortels uitgraven, die anderen hadden laten zitten en dat
deed hij nog wel liefst 's nachts. Van die brokken nat hout stapelde hij
een haardvuur op, waaraan rook natuurlijk niet, maar vuur wel onbrak: je
kon er je niet aan warmen, maar 't moest daartoe dienen dat men niet met
grond van waarheid kon zeggen, dat er in 't geheel geen vuur was. Een
enkel vuur van dien aard duurde dan ook den geheelen dag, zoo zuinig
brandde het.--JACOB: Dat was een harde overwintering!--GILBERT: Neen,
nog veel harder er een zomer door te brengen.--JACOB: Hoe zoo?--GILBERT:
Omdat in huis zooveel vlooien en ander ongedierte waren, dat men niet
alleen overdag er niet rustig kon zitten, maar 's nachts den slaap niet
kon vatten.--JACOB: Wat een droeve rijkdom!--GILBERT: Vooral bij zulk
vee.--JACOB: De vrouwen moeten daar wel lui zijn.--GILBERT: Men krijgt
ze niet te zien. Ze verkeeren niet met de mannen. Zoo komt 't dan ook,
dat de vrouwen daar niets zijn dan louter _vrouwen_ en dat de mannen die
diensten missen, welke gewoonlijk door de vrouwelijke sekse worden
verricht.--JACOB: Maar schaamde Antronius zich niet over zulk een
behandeling?--GILBERT: Hij is in zulk een armoedige omgeving opgevoed en
kent geen ander genot dan geld winnen. Nergens was hij minder te vinden
dan in zijn huis; hij schacherde in alles en nog wat. Je weet: de plaats
van zijn inwoning is voor alles een koopstad. De beroemde Grieksche
schilder Apelles bejammerde het, wanneer hij een dag had laten
voorbijgaan, zonder dat hij een penseelstreek op het doek had gezet;
Antronius jammerde nog veel meer, wanneer er een dag voorbij gegaan was
zonder dat hij een winstje had gemaakt. En als dat eens gebeurde, dan
zocht hij thuis zijn winst te halen.--JACOB: Wat deed hij dan?--GILBERT:
Hij had in zijn woning, naar het gebruik in die stad, een regenbak.
Daaruit putte hij eenige emmertjes water en goot die in zijn wijnvaten
leeg. Daar zat zeker winst op.--JACOB: De wijn was misschien wat al te
koppig.--GILBERT: 't Mocht wat! 't Was niet veel meer dan verschaald
bocht. Want hij kocht altijd wijn op waaraan iets mankeerde, om dien
voor een koopje in te slaan. Opdat er niets verloren zou gaan, vermengde
hij af en toe het grondsop van tien jaren, alles goed door elkander
roerend en mengend, opdat 't wat zou lijken op jongen wijn, want hij z
|