plebeische genoegens, zoo smulde hij dikwijls bij
hem aan rapen. Toen Lodewijk korten tijd daarna op zijn troon hersteld,
de heerschappij over Frankrijk weer in handen had, werd Conon door zijn
vrouw aangespoord om den koning toch eens te herinneren aan de vroeger
bij hen genotene gastvrijheid. Conon maakte zwarigheden: 't zou toch
maar verloren moeite wezen, vorsten toch denken niet aan zulke diensten.
Maar de vrouw zette door en kreeg haar zin. Conon zoekt eenige bijzonder
mooie rapen uit en maakt zich voor de reis gereed. Maar onderweg laat
hij zich door 't aanlokkelijke van de spijs verleiden en peuzelt ze
achtereenvolgens allen op, behalve een: een bijzonder grooten knol. Toen
Conon tot 't binnenplein had weten door te sluipen, waarlangs de koning
moest komen, herkende deze hem terstond en liet hem bij zich komen.
Conon haast zich den koning de raap aan te bieden: de koning neemt die
met nog grootere bereidwilligheid aan, terwijl hij aan iemand uit zijn
omgeving opdraagt, het voorwerp zorgvuldig neer te leggen bij de dingen
die hem het liefst zijn. Hij noodigt Conon bij zich aan tafel en toen
deze weer naar zijn boerderij terug wilde gaan liet hij hem voor zijn
knol duizend gouden kronen uitbetalen. Toen 't gerucht hiervan, zooals
dat gaat, spoedig onder 's konings hofstoet verbreid was, gaf een der
hovelingen den koning een mooi paard ten geschenke. De koning begreep
heel goed, dat zijn hoveling zich had laten verlokken door de
vrijgevigheid die jegens Conon was betoond, en dat de man hoopte op een
rijke belooning. Maar hij nam met een bijzonder opgewekt gelaat 't
geschenk aan; riep zijn rijksgrooten bijeen en legde hun de vraag voor,
met welk een geschenk hij dat prachtige en kostbare paard wel zou kunnen
vergelden. Intusschen koesterde hij, die 't paard geschonken had, de
grootste verwachtingen. Hij redeneerde zoo bij zichzelven: "Als hij een
raap door een boer gegeven zoo royaal beloont, hoeveel rijkelijker zal
hij dan zoo'n prachtpaard, door een hoveling aangeboden, wel vergelden?"
Toen de koning bij zijn rondvraag over deze zaak van den een dit, van
den ander dat antwoord kreeg en de inhalige winstjager lang door ijdele
hoop in spanning was gehouden, sprak ten slotte de koning: "Daar schiet
mij iets te binnen wat ik hem kan geven." Hij riep een der hovelingen
tot zich, fluisterde hem in 't oor dat hij naar zijn slaapkamer moest
gaan en van daar van een plaats die hij hem aanduidde, moest halen wat
hij daar, zo
|