ij verontschuldigde zich dat hij arm was. Als
in scherts gingen ze hem onderzoeken en toen ze zelfs tot zijn schoenen
toe hadden uitgetrokken, vonden ze tusschen een paar dubbele zolen tien
of twaalf franken. Die ontnamen ze hem zonder complimenten, lachend,
terwijl ze hem nog met schimpwoorden een schavuit van een Franschman
noemden.--MENEDEMUS: En hoe hield zich de jonge man?--OGYGIUS: Hoe zou
hij zich houden? De tranen stonden hem in de oogen.--MENEDEMUS: Maar
hadden zij het recht om zoo te handelen?--OGYGIUS: 't Zelfde recht
waarmee die bandieten de bagage van reizigers rooven, waarmee ze aan
dezen de beurs afnemen als zij hun kans schoon zien.--MENEDEMUS: 't Is
toch verwonderlijk dat zij zulk een boevenstreek durven uitrichten in
tegenwoordigheid van zooveel getuigen.--OGYGIUS: Ze zijn er zoo aan
gewend dat ze werkelijk meenen dat 't hun recht is. Een aantal
passagiers uit 't groote schip zag 't aan, in onze sloep bevonden zich
eenige Engelsche kooplieden die vruchteloos tegenpruttelden. Alsof 't
een grapje gold beroemden de schurken er zich op, dien schavuit van een
Franschman zoo lekker gesnapt te hebben.--MENEDEMUS: Ik zou zulke
zeeschuimers wel eens voor de grap aan de galg willen zien
bungelen.--OGYGIUS: En toch krioelt 't aan de kusten aan weerskanten van
dat volk. Ga nu maar eens na of de versregel van Vergilius hier niet van
toepassing moet wezen: "Wat moeten wel de groote heeren kunnen doen,
wanneer de gemeene dieven zoo iets durven wagen!"[7] Zoo komt 't dan ook
dat ik later liever den grootsten omweg maak, dan ooit dien korteren weg
weer te nemen. Daarbij komt nog dat, evenals de gang naar de onderwereld
door denzelfde dichter Vergilius heel gemakkelijk werd genoemd, de
terugkeer evenwel zeer moeilijk[8], zoo ook langs deze kust de toegang
heel licht, het weggaan daarentegen heel bezwaarlijk is. Te Londen
vertoefden juist eenige Antwerpsche kooplieden: ik besloot mij met hen
aan de zee toe te vertrouwen.--MENEDEMUS: Heeft dan die streek zulke
heilige varenslieden?--OGYGIUS: Nu, ik moet bekennen: evenals een aap
altijd een aap blijft, zoo blijft een schipper altijd een schipper.[9]
Maar wanneer je ze gaat vergelijken met dat andere geboefte, dat geleerd
heeft van roof te leven, dan zijn het engelen.--MENEDEMUS: Nu, ik zal er
aan denken wanneer ik soms eens lust mocht krijgen dat eiland te gaan
bezoeken. Maar keer weer terug op den weg waarvan ik je heb
afgebracht.--OGYGIUS: Toen wij nu naar Londen terugkeer
|