t
spijs. Zoo zijn ook hartstochtelijke menschen, die de slaven zijn van
hun lusten, bij hun leven allen tot last. Na hun dood hinderen zij de
levenden door het klokgelui en door al de drukte die bij hun begrafenis
wordt gemaakt, dikwijls ook door de zoogenaamde inwijdingskosten, n.l.
door de uitgaven voor hunne opvolgers. Goede menschen verschaffen in elk
opzicht groot nut. Bijvoorbeeld nu deze Heilige Thomas: hij spoorde door
voorbeeld, geleerdheid, vermaningen, allen tot vroomheid aan; hij
troostte de verlatenen, hielp de behoeftigen en--na zijn dood doet hij
haast nog meer nut. Hij heeft gemaakt dat deze rijke kerk gesticht is,
hij heeft in geheel Engeland aan 't priesterdom een groot aanzien
gegeven. Dat stukje oude schoen geeft onderhoud aan een geheele
bedelaarskolonie.--MENEDEMUS: Ja, dat is nu wel een heel vrome
beschouwing van de zaak, maar ik verwonder er mij over dat jij, als je
er zoo over denkt, nooit de spelonk van den Heiligen Patrick[10] hebt
bezocht, waarover men algemeen verbazingwekkende mirakels vertelt. Mij
komen ze, onder ons gezegd, niet erg waarschijnlijk voor.--OGYGIUS:
Waarschijnlijk? Er kan niets zoo wonderbaarlijk verteld worden of 't
geen men werkelijk ziet, overtreft 't nog.--MENEDEMUS: Ben je dan ook al
tot die spelonk doorgedrongen?--OGYGIUS: Ik heb den echten stroom van
den Styx bevaren; ik ben in den muil van den Avernus afgedaald. Ik heb
gezien hoe 't in de onderwereld toegaat.--MENEDEMUS: Je zult me een
groot plezier doen als je daarvan 't verhaal niet voor je
houdt.--OGYGIUS: Mij dunkt, de inleiding van ons gesprek is al lang
genoeg. Ik ga naar huis om te zeggen dat ze mijn avondeten moeten
klaarmaken: want ik heb van middag nog niet gegeten.--MENEDEMUS: Niet
gegeten? Waarom niet? Uit godsdienstige bezwaren?--OGYGIUS: Volstrekt
niet. Ik deed het uit haat en nijd.--MENEDEMUS: Ben je dan afgunstig op
je eigen maag?--OGYGIUS: Neen, maar wel op die inhalige herbergiers,
die, niettegenstaande ze hun gasten geen fatsoenlijk maal willen
voorzetten, er toch geen bezwaar in zien een onbillijke rekening in te
dienen. Ik sar hen op die manier. Als ik kans heb op een lekker
avondbroodje bij een goeden vriend of bij een herbergier die wat minder
karig is, dan heb ik maagpijn net tegen etenstijd. Brengt 't geluk me 's
middags echter ergens een lekker maal, dan krijg ik die maagpijn tegen
't avondeten.--MENEDEMUS: Maar ben je dan niet bang dat ze je aanzien
voor gierig en schriel?--OGYGIUS: Menedemu
|