t geld daarvoor verkregen de armen tegemoet te
komen.--OGYGIUS: Men prijst die menschen tegenwoordig nog. Maar
navolgen: dat mag men niet en mij dunkt, dat _wil_ men ook
niet.--MENEDEMUS: Maar kom aan: ik houd u maar op in uw verhaal. Ik zie
verlangend uit naar 't slotbedrijf van uw avontuur.--OGYGIUS: Luister
maar: ik zal 't in enkele woorden afmaken. Terwijl onze woordenwisseling
daar plaats greep kwam het hoofd van die kerkegidsen bij
ons.--MENEDEMUS: Wie is dat? De abt van het gesticht?--OGYGIUS: Hij
draagt een mijter en heeft de inkomsten van een abt. Alleen draagt hij
niet den naam: hij wordt Prior genoemd, omdat de Aartsbisschop zelf als
Abt fungeert. Vroeger was iedere Aartsbisschop van die streek tevens ook
monnik.--MENEDEMUS: Voor mijn part mogen ze mij "kameel" noemen, als ik
een inkomen krijg als dat van een abt.--OGYGIUS: 't Leek mij een vroom
en tevens schrander man te zijn en vrij goed op de hoogte van de
theologie van Scotus.[6] Hij maakte voor ons een doos open waarin men
zegt dat de rest van 't gebeente van den Heiligen Thomas wordt
bewaard.--MENEDEMUS: Kon je 't zien?--OGYGIUS: Neen, dat mag niet en 't
zou ook alleen maar kunnen met behulp van ladders. Maar de houten doos
bevat weer een gouden kistje en toen dit met touwen naar boven was
getrokken liet hij ons onschatbare dingen zien.--MENEDEMUS: Wat
zeg-je?--OGYGIUS: 't Minste van alles was nog maar 't goud. Alles
flonkerde van zeldzame en bijzonder groote steenen; alles schitterde en
glinsterde. Sommige steenen waren grooter dan ganzeneieren. In diepen
eerbied stonden daar eenige monniken omheen; toen het deksel er
afgenomen werd stonden wij allen in biddende houding. Met een witten
staf wees de Prior ons de edelgesteenten elk afzonderlijk aan, terwijl
hij er den naam in 't Fransch bijvoegde en tevens hoeveel de steen waard
was en wie hem geschonken had. Want de voornaamste steenen waren door
vorsten ten geschenke gegeven.--MENEDEMUS: Die Prior moet wel goed van
memorie wezen.--OGYGIUS: Dat moet hij. Maar, oefening doet er ook veel
toe! Hij heeft dat zoo vaak bij de hand gehad. Van hier brengt hij ons
weer in een ander gewelf. Daar heeft de Heilige Moeder Gods haar
verblijf. Maar 't is er een beetje donker en ze is door een paar
traliehekken afgesloten.--MENEDEMUS: Waarvoor is ze bang?--OGYGIUS: Ik
denk alleen maar voor dieven. Nooit zag ik ergens meer rijkdom
opeengestapeld.--MENEDEMUS: Wat je me daar vertelt is met recht een
blinde rijkdom.--OGYGIU
|