NEDEMUS: Wie was dat?--OGYGIUS: Een
Engelschman, Grafianus Pullus, een ontwikkeld en vroom man, maar op 't
punt van godsdienst wat minder gevoelig dan ik wel zou gewild
hebben.--MENEDEMUS: Misschien wel een aanhanger van John
Wicleff?--OGYGIUS: Neen, dat geloof ik niet. Hij had diens boeken wel
gelezen, maar waarvandaan hij die had, weet ik niet.--MENEDEMUS: En
beleedigde hij jelui geleider?--OGYGIUS: Er werd een arm voor den dag
gehaald waaraan nog een stuk bloedig vleesch zat. Hij toonde zijn
afgrijzen om dien arm te kussen en op zijn gezicht was duidelijk afkeer
te lezen. De geleider bergde dan ook zijn zaakjes spoedig op. Verder
bezagen wij 't altaarblad en de sieraden en alles wat onder het altaar
werd bewaard, alles even prachtig. Als je die macht van goud en zilver
hadt gezien, dan zou je zeggen dat Midas en Croesus daarbij vergeleken
bedelaars waren.--MENEDEMUS: Viel daar niets te kussen?--OGYGIUS: Neen,
maar een ander soort van godsdienstige verzuchting uitte ik daar: n.l.
dat ik bij mij thuis geen enkele van dergelijke relikwieen
bezat.--MENEDEMUS: Een goddelooze verzuchting.--OGYGIUS: Ik moet
bekennen dat je gelijk hebt en ik heb dan ook God om vergiffenis
gevraagd voor ik mijn voeten uit de kerk gelicht had. Daarna kwamen we
in de sacristij. Goede God! wat een pracht van zijden kleeren, wat een
kostbare gouden luchters! Daar zagen we ook den bisschopsstaf van den
Heiligen Thomas. Het leek wel een riet met zilveren plaatjes beslagen:
hij was heel licht, er was in 't geheel geen kunst aan te zien, hij kwam
mij niet hooger dan tot aan den gordelriem.--MENEDEMUS: Was er geen
kruis bij?--OGYGIUS: Ik heb er ten minste geen kruis aan gezien. Wel
werd ons een mantel van hem getoond, geheel van zijde, maar grof van
draad, zonder eenig versiersel van goud of kostbare steenen. Ze lieten
er ook een zakdoek zien met nog duidelijk zichtbare sporen van het zweet
aan den hals afgeveegd, zelfs met bloeddruppels er bij. Die
herinneringen aan ouden eenvoud kusten wij van harte gaarne.--MENEDEMUS:
Wordt dat alles niet aan ieder die 't maar zien wil, getoond?--OGYGIUS:
Neen, waarachtig niet, waarde heer!--MENEDEMUS: Hoe kwam 't dan dat men
in u zooveel vertrouwen stelde, dat men voor u niets geheim
hield?--OGYGIUS: Wel, ik had kennis aan den eerwaarden vader, den
Aartsbisschop Willem Warham. Deze had mij met een enkel woord
aanbevolen.--MENEDEMUS: Van verscheidene personen heb ik gehoord dat hij
een man is van buitengemeene welle
|