FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160  
161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   >>   >|  
voor iedereen.--MENEDEMUS: Is daar niets te zien?--OGYGIUS: Niets dan den omvang van den bouw en enkele boeken die aan de kolommen vastliggen met het Evangelie van Nicodemus en verder 't graf van den een of ander.--MENEDEMUS: En wat verder?--OGYGIUS: Dan heeft men er een ijzeren hekwerk dat wel den toegang afsluit, maar toch den doorkijk toelaat op de ruimte, welke tusschen 't achterste gedeelte van de kerk en 't zoogenaamde koor ligt. Daarheen klimt men langs verscheidene treden op, onder welke een soort van koepelgewelf den toegang geeft tot den noordelijken vleugel van de kerk. Men toont er een houten altaar aan de Heilige Maagd gewijd, klein en om geen andere reden bezienswaardig dan om zijn ouderdom--als een protest tegen de weelde van dezen tijd. Daar (zegt men) heeft de vrome man zijn afscheidsgroet aan de Heilige Maagd gebracht, toen de dood hem zou treffen. Op 't altaar bevindt zich de punt van het zwaard waarmee de schedel van den braven kerkvoogd is verbrijzeld en zijn hersens zijn verpletterd, om den dood des te meer te bespoedigen. De heilige roestplekken op dit staal hebben we uit liefde voor den Martelaar eerbiedig gekust. Van daar betraden wij de onderaardsche kerk of krypt. Ook daar vindt men weer geleiders: men ziet er in de allereerste plaats den gekloofden schedel van den Martelaar. De geheele schedel is bedekt met zilver, uitgezonderd 't bovenste deel van de kruin, die opengelaten is, om ze te kunnen kussen. Tevens toont men er een looden plaatje, waarop de naam is gegraveerd van Thomas uit Acra. In 't duister hangen daar de haren hemden, de gordels en de onderkleeren waarmee de Bisschop zijn lichaam kwelde en kastijdde en bij wier aanschouwen men reeds een rilling voelt opkomen, terwijl ze ons onze tegenwoordige verwijfdheid en weelde verwijten.--MENEDEMUS: Misschien mogen de monniken dat ook wel doen.--OGYGIUS: Dat waag ik niet te beslissen: 't gaat mij trouwens ook niet aan.--MENEDEMUS: Je hebt gelijk.--OGYGIUS: Van daar keerden wij terug naar 't koor. Aan den noordkant heeft men de relikwieen opgeborgen. Hemel! Wat een gebeente wordt daar voor den dag gebracht! Schedels, kinnebakken, tanden, handen, vingers, heele armen. Aan allen brachten wij onze eerbiedige hulde en kusten ze. Er zou geen eind aan gekomen zijn, wanneer niet mijn reisgezel die voor zoo'n pelgrimstocht een weinig geschikt personage was, een spaak in 't wiel had gestoken bij dien overgrooten ijver om met relikwieen te pronken.--ME
PREV.   NEXT  
|<   136   137   138   139   140   141   142   143   144   145   146   147   148   149   150   151   152   153   154   155   156   157   158   159   160  
161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   >>   >|  



Top keywords:

MENEDEMUS

 

OGYGIUS

 

schedel

 

relikwieen

 

Heilige

 

altaar

 

waarmee

 
Martelaar
 

gebracht

 

weelde


toegang
 

verder

 

kastijdde

 

tegenwoordige

 
kwelde
 
verwijfdheid
 

Bisschop

 

lichaam

 

gestoken

 

aanschouwen


personage

 

opkomen

 

terwijl

 

rilling

 
onderkleeren
 

Tevens

 

pronken

 
looden
 

plaatje

 

waarop


kussen

 

kunnen

 

opengelaten

 

gegraveerd

 

hangen

 

verwijten

 

hemden

 

duister

 
Thomas
 

overgrooten


gordels

 

weinig

 

gebeente

 

Schedels

 

bovenste

 

noordkant

 

opgeborgen

 

kinnebakken

 
tanden
 

brachten