We gaven eenige muntstukken, die hij de Heilige Maagd
aanbood. Hierop liet ik hem door bemiddeling van een jongen man, die de
taal goed verstond en die heel aardig praten kon (ik geloof dat hij
Robert Aldrisius heette) zoo beleefd mogelijk vragen, welke bewijzen hij
er voor had, dat dit werkelijk melk van de Heilige Maagd was. Ik was uit
echt vrome belangstelling nieuwsgierig dit te weten, om enkele
ongeloovigen, die gewoonlijk met al dergelijke dingen den spot drijven,
den mond te kunnen snoeren. Eerst fronsde de kerkegids zijn voorhoofd en
zweeg stil. Ik liet mijn tolk nader aandringen, en hij deed dit dan ook
heel vriendelijk: en wel zoo, dat als hij de Heilige, pas bevallen van
Haar kindje, zoo had aangesproken, Zij hem dit niet kwalijk zou hebben
genomen. Maar de kerkegids, als door een hoogere macht bezield, keek ons
met verschrikte oogen aan, alsof hij met een gevoel van afschuw onze
godslasterlijke taal vervloekte. "Wat behoeft ge daarnaar te vragen,"
zei hij, "daar er toch een authentiek stuk van aanwezig is?" En 't had
er heel veel van dat hij ons als ketters wilde wegjagen, iets wat zeker
gebeurd zou zijn, als we hem niet door 't geven van wat geld een beetje
zachter hadden gestemd.--MENEDEMUS: En wat deedt jelui
intusschen?--OGYGIUS: Wij? Ja, dat kun je denken! Wij dropen af alsof we
een pak slaag gekregen hadden of door den bliksem getroffen waren,
terwijl we onderdanig om vergiffenis vroegen voor onze drieste vraag.
Zoo behoort 't in zaken die 't heilige raken. Van daar gingen we nu naar
't kapelletje, de eigenlijke verblijfplaats van de Heilige Maagd. Toen
we daarheen stapten, vertoonde zich een monnik van de orde der
Minderbroeders. Vorschend keek hij mij aan. Even daarna een tweede, die
mij ook weer van hoofd tot voeten opnam. Daarna nog een
derde.--MENEDEMUS: Ze wilden misschien je portret maken.--OGYGIUS: Nu,
ik had een heel ander vermoeden.--MENEDEMUS: Wat dan?--OGYGIUS: Dat de
een of andere tempelroover iets uit 't kostbare kapelletje van de
Heilige Maagd gestolen had en dat 't vermoeden op mij gevallen was. Toen
ik dus de kapel was binnengetreden stortte ik het volgend gebed uit voor
de Heilige Moeder Gods: "O Gij, de Eenige onder alle vrouwen die moeder
zijt en maagd, zaligste Moeder, reinste Maagd: wij, onrein en bezoedeld
komen tot U, Reine, met onzen groet, om U, hoe we dan ook mogen zijn,
met onze geschenken te eeren. Moge Uw Zoon ons de genade verleenen dat
wij, Uwen vlekkeloozen wandel navolg
|