Nu werd ik als een door God bezielde, binnengeleid. Een
paar waskaarsen worden aangestoken. Ze toonen me een beeldje, dat noch
door grootte, noch door de stof waarvan 't gemaakt was, noch door
kunstschoon iets merkwaardigs had, maar dat groote kracht scheen te
bezitten door zijn heerlijke eigenschappen.--MENEDEMUS: De grootte doet
er weinig toe, waar het geldt de kracht om wonderen te doen. Te Parijs
heb ik den Heiligen Christoffel gezien: groot en reusachtig was hij als
een bakbeest, neen als een echte berg, maar voor zoo ver ik heb kunnen
vernemen heelemaal niet beroemd door wonderen die hij deed.--OGYGIUS:
Aan de voeten van de Heilige Maagd ligt een edelsteen waarvoor bij
Grieken en Romeinen nog geen naam bestaat. De Franschen hebben hem een
naam gegeven naar 't woord "padde" omdat hij zoo precies op een pad
lijkt, dat men hem met alle kunstvaardigheid niet zoo zou kunnen
namaken. Om het wonder nog grooter te maken is de steen maar heel klein.
De figuur van de padde steekt er niet boven uit, maar ligt als 't ware
doorschijnend in den steen opgesloten.--MENEDEMUS: Misschien verbeeldt
men zich wel de figuur van een padde te zien, zooals men zich wel
voorstelt in een doorgeslagen keisteen den vorm van een arend te zien en
zooals kinderen God weet wat voor voorstellingen in de wolken uitvinden:
vuurspuwende draken, gloeiende vulkanen, strijdende legers.--OGYGIUS:
Neen, neen, ik stel er prijs op dat je 't weet: geen levende pad lijkt
meer op een pad dan deze die hierin is afgedrukt.--MENEDEMUS: Zeg eens,
tot nog toe heb ik je verhaaltjes geduldig aangehoord, maar zoek nu in
't vervolg een ander om hem wat wijs te maken van je padden.--OGYGIUS:
't Is volstrekt geen wonder, Menedemus, dat je ongeduldig wordt. Ook
_ik_ zou 't me niet hebben laten wijsmaken, al was de heele theologische
faculteit 't mij komen aanpraten, maar ik heb 't met mijn eigen oogen,
_mijn eigen oogen_, zeg ik, gezien, bekeken, aanschouwd, als waarheid
bevonden. Maar intusschen dunkt me dat je niet erg veel hart hebt voor
de natuurlijke historie.--MENEDEMUS: Hoe dat zoo? Omdat ik niet wil
gelooven dat ezels kunnen vliegen?--OGYGIUS: Maar zie je dan niet, hoe
kunstig de natuur haar spel speelt met kleuren en allerlei gestalten en
vormen, zoowel in andere substanties als voornamelijk in de edele
steenen? Verder, welk een bewonderenswaardige krachten zij heeft gelegd
in die steenen, haast ongeloofelijk, wanneer niet de ondervinding ze ons
van nabij bevestigd
|