e? Zeg eens: zou je 't gelooven, dat 't ijzer door de
magneet wordt aangetrokken, ook al wordt het nog niet eens aangeraakt en
dat het ook door 't ijzer, zonder aanraking wordt afgestooten, als je 't
niet met je eigen oogen hadt gezien?--MENEDEMUS: Neen nooit, al hadden
ook tien Aristotelessen 't mij bezworen.--OGYGIUS: Dan moet je ook niet
dadelijk voor een verzinsel uitschelden, wat je hoort en wat je nog niet
bij ondervinding kent. In den dondersteen zien wij den weerschijn van
den bliksem; in de Boheemsche granaat flikkeren vurige vlammen; in den
zoogenaamden hagelsteen de gedaante en de hardheid van den hagelkorrel
ook al werp je hem midden in het vuur. In den smaragd ziet men het diepe
en doorschijnende zeewater. De kreeftsteen lijkt in kleur veel op de
zeekreeft, het katteoog is precies 't oog van een poes, en zoo zijn er
weer andere steenen die veel hebben van varkensoogen, van menschenoogen,
van wolfsoogen in vier kleuren; sommige gelijken op hout, andere op
boombladen, andere geven een erwt te zien. En zoo op onnoemlijk veel
manieren. Waartoe zou ik doorgaan met de opsomming? Er is geen voorwerp
in de natuur, 't zij in de elementen, 't zij onder de bezielde wezens,
't zij in de planten, dat de natuur niet spelenderwijze in de
edelgesteenten heeft nagebootst. En zul-je er nu nog verwonderd over
wezen dat zich in dien steen de afbeelding van een padde
vertoont?--MENEDEMUS: Het komt mij alleen maar vreemd voor, dat de
natuur zooveel vrijen tijd heeft om uit de grap allerlei voorwerpen na
te bootsen.--OGYGIUS: Wel, ze wilde de weetgierigheid van de menschen
opwekken en ons zoo van niets-doen afhouden. En toch, alsof er niets
ware waarmee wij onzen tijd konden dooden, zijn we dol verzot op
hansworsten, dobbelsteenen en goochelaars.--MENEDEMUS: Je hebt groot
gelijk.--OGYGIUS: Sommige goed betrouwbare menschen willen beweren dat
als je op dit soort van steenen azijn giet, ze daarin gaan zwemmen en
zelfs de pooten bewegen.--MENEDEMUS: En waarom brengen ze nu juist een
padde bij de Heilige Maagd te pas?--OGYGIUS: Omdat Zij alle vuilheid en
giftigheid, alle laatdunkendheid en hebzucht, al wat er verder aan
begeerlijkheden des vleezes te vinden is, heeft overwonnen, onder den
voet heeft getreden, heeft uitgedoofd.--MENEDEMUS: Wee ons! dat wij
zooveel padden in ons binnenste dragen.--OGYGIUS: Rein zullen we worden,
wanneer wij volijverig de Heilige Maagd eeren.--MENEDEMUS: Hoe wordt zij
het liefst geeerd?--OGYGIUS: Ge zult
|