daar een non was die melk van de Moedermaagd bezat;
dat hij overgelukkig zou zijn wanneer hij voor geld of goede woorden of
zelfs op slinksche manier een deel van die melk machtig kon worden. Want
dat alle andere relikwieen die hij tot nog toe verzameld had, niets
beteekenden in vergelijking met die heilige melk. Willem rustte toen
niet voor hij door bidden en smeeken de helft van die melk had gekregen.
In het bezit van dien kostbaren schat rekende hij zich rijker dan
Croesus.--MENEDEMUS: Nou, dat wil ik gelooven en dat nog wel boven
verwachting.--OGYGIUS: Regelrecht reist hij naar huis. Onderweg wordt
hij ziek.--MENEDEMUS: Hoe kortstondig is toch 't geluk van de menschen
en hoe weinig is men in alle opzichten voorspoedig!--OGYGIUS: Toen hij
begreep dat hij in levensgevaar verkeerde liet hij heimelijk den
Franschman bij zich komen, die hem trouw op zijn reis had vergezeld.
Onder eede liet hij zich geheimhouding beloven. Hij vertrouwt hem de
melk toe op voorwaarde dat hij den schat, als hij ongedeerd naar huis
terug keert, op 't altaar van de Heilige Maagd zal neerleggen, die te
Parijs in de heerlijke kerk wordt aangebeden, waar de Seine aan twee
kanten omheen stroomt. Het is alsof de rivier uit eerbied voor de
Heilige Maagd uit den weg gaat. Om de zaak nu in 't kort samen te
vatten: Willem sterft en wordt begraven, de ander reist verder en wordt
ook ziek. Toen ook hij geen hoop meer had op beterschap vertrouwt hij
aan een Engelschen graaf de melk toe, terwijl ook _hij_ hem onder
heilige eeden laat beloven, dat deze zal doen wat _hij_ anders zou
gedaan hebben. De Franschman komt te overlijden. De Engelsche graaf
neemt de melk mee en deponeert die op 't altaar in de Notre Dame in
tegenwoordigheid van de Kanunniken daar, die toen nog Regulieren
heetten, zooals ze dit nog zijn van de kerk der Heilige Genoveva.[2] Van
die Kanunniken kreeg hij de helft der melk ten geschenke. Hij bracht ze
naar Engeland over en wijdde ze aan de kerk van de Maagd aan Zee
waarheen hij door een goddelijke bestiering werd gedreven.--MENEDEMUS:
Dat verhaal staat zeker goed op pooten.--OGYGIUS: En opdat er geen
twijfel zou kunnen overblijven waren de namen van de stemgerechtigde
Bisschoppen er bij geschreven, die aan de bezoekers van de melk, welke
met een niet al te klein geschenk komen, zooveel aflaat van zonden
schenken, als ze naar het hun[3] verleende vermogen kunnen
geven.--MENEDEMUS: En hoeveel bedraagt die?--OGYGIUS: Die aflaat duurt
veertig
|