nd
stond, zou dan de Heilige Maagd zulke schurken niet onmiddellijk met
haar bliksem treffen?--OGYGIUS: Waarom zou de Heilige Maagd dit eerder
doen dan God in den Hemel, voor wien sommige menschen zoo weinig eerbied
hebben dat ze hem van zijn kerksieraden durven berooven, zelfs zoo, dat
ze door de muren van de kerk heen breken?--MENEDEMUS: Ik ben 't nog niet
met mij zelven eens waarover ik meer verwonderd moet zijn: over de
verregaande onbeschaamdheid van die heiligschenners of over Gods
lankmoedigheid.--OGYGIUS: Nu dan. Aan de noordzijde is een poortje, niet
van de kerk (je mocht je soms eens vergissen) maar van de omheining
waarmee 't geheele terrein bij de kerk behoorend wordt omsloten. Die
poort heeft weer een klein deurtje zooals wij die in de groote dubbele
deuren van de adellijke kasteelen zien. Ieder die wil binnentreden,
loopt eerst gevaar zijn scheenbeen te schaven en ziet zich daarna
gedwongen flink te bukken om zijn hoofd niet te stooten.--MENEDEMUS: 't
Is maar veiliger om door zoo'n deurtje 't huis van je vijand niet binnen
te gaan.--OGYGIUS: Dat is een goede opmerking. De "gids door 't
Heiligdom" vertelde dat indertijd een Ridder te paard door dat deurtje
aan een hem vervolgenden vijand ontsnapt was, die hem op de hielen zat.
De ongelukkige die reeds wanhoopte aan redding had door een plotselinge
ingeving zijn leven aanbevolen aan de Heilige Maagd die in de buurt was.
Want hij was van plan om tot Haar altaar te vluchten als de groote poort
openstond. En hoor nu eens het ongehoorde wonder! Eensklaps stond de
ruiter met paard en al binnen de omheining van het kerkhof, terwijl zijn
vervolger tevergeefs buiten voor de poort stond te razen en te
tieren.--MENEDEMUS: En wist de gids je dit verhaal aannemelijk te
maken?--OGYGIUS: Ja zeker.--MENEDEMUS: Dat ging bij zoo'n wijsgeer als
jij bent, toch zeker zoo heel gemakkelijk niet.--OGYGIUS: Hij wees mij
op de deur een koperen plaat met spijkers er op vastgehecht, waarop een
afbeelding van den geredden ridder stond in de kleedij die het Engelsche
volk toen placht te dragen, zooals wij die ook op schilderijen van ouden
datum zien weergegeven. Als die niet liegen, dan hadden de barbiers van
die dagen weinig te doen, evenals de lakenververs en
lakenwevers.--MENEDEMUS: Hoe dat zoo?--OGYGIUS: Omdat de man een baard
had als een geit en omdat er geen enkele plooi zat in zijn
kleedingstukken, die zoo weinig ruimer waren dan zijn lichaam, dat dit
er nauw door was ingesnoerd.
|