igen Egidius gezonden
was. Ook die gelijken precies op de anderen. Is dat alles geen duidelijk
bewijs?--MENEDEMUS: Zou ik den brief eens mogen inzien?--OGYGIUS: 't Mag
wanneer je er een eed op doet dat je er over zult zwijgen.--MENEDEMUS:
'k Zal zwijgen als een mof.--OGYGIUS: Ja, maar er zijn ook wel moffen,
ja zelfs in de geschiedenis zijn zelfs steenen bekend, die op dit punt
in kwaden naam staan, omdat ze niets kunnen stilhouden.--MENEDEMUS:
Beschouw me dan maar als een stomme, als je een mof zoo weinig
vertrouwt.--OGYGIUS: Nu, op die voorwaarde wil ik je den brief
voorlezen: spits je beide ooren!--MENEDEMUS: Ze zijn gespitst.--"Maria
de Moeder van Jezus groet den priester Donkerschat. Dat gij, in
navolging van Luther, de menschen tracht te overtuigen dat het overbodig
is de Heiligen aan te roepen, daarvoor ben ik u in zeker opzicht grooten
dank verschuldigd. Want vroeger werd ik door de onbeschaamde gebeden der
menschen tot vervelens toe gekweld. Zij vroegen van mij alleen alles,
alsof mijn Zoon nog eeuwig een kind bleef, omdat hij altijd zoo wordt
afgebeeld en afgeschilderd op mijn schoot, alsof hij nog van de genade
van zijn moeder afhing en niets aan iemand die hem wat vroeg zou kunnen
weigeren, natuurlijk uit vrees, dat ik hem dan wederkeerig de borst zou
weigeren als hij zou willen zuigen. Somtijds vraagt men mij, die toch
een maagd ben, dingen welke een ingetogen jongman ternauwernood van een
gemeene koppelaarster zou durven vragen en welke ik niet waag neer te
schrijven. Soms komt een koopman die voor handelszaken naar Spanje op
reis gaat, mij de kuischheid van zijn bijzit aanbevelen. Dan weer komt
een nonnetje, die vluchten wil uit 't klooster en den sluier wil
afwerpen mij vragen, of ik haar ongerepten naam wil beschermen dien ze
zelve te grabbelen gaat gooien. Een brutaal soldaat die gehuurd is ter
slachting, roept uit: "Heilige Maagd geef me een rijken buit." Een
dobbelaar roept: "Begunstig mij, Heilige Maagd: gij zult de winst met
mij deelen." En wanneer de dobbelsteen dan geen gunstigen uitslag geeft,
dan overladen ze mij met scheldwoorden en moet ik allerlei
verwenschingen hooren omdat ik geen schurken wil helpen. De lichtekooi,
die met haar lichaam den kost wint, roept mij aan en zegt: "Geef mij een
ruime verdienste." En als ik iets weiger, dan moet ik dadelijk hooren:
"Dan ben je ook geen Moeder der barmhartigheid!" De beden van anderen
weer zijn niet zoo zeer slecht dan wel laf. Een ongehuwde juffrouw
|