lang om den tuin had geleid en een aardige som gelds
van hem had losgekregen, kwam eindelijk iemand op de proppen die den
praatjesmaker van jongs af had gekend. Hij kon gemakkelijk gissen dat de
kerel bij Balbinus 't zelfde spelletje speelde dat hij ook elders had
gespeeld. Hij gaat dus in stilte naar Balbinus en licht hem in wat voor
snaak hij in zijn huis koesterde. Hij raadt hem aan den kerel zoo
spoedig mogelijk de deur te wijzen, wanneer hij soms niet wilde dat hij
hem eens zou zien verdwijnen, na zijn kas geplunderd te
hebben.--PHILECOUS: En wat deed Balbinus? Hij liet toch natuurlijk den
spitsboef in de gevangenis opsluiten?--LALUS: In de gevangenis? Ja, dat
kun-je begrijpen! Hij betaalde hem nog een reisgeld uit en bezwoer hem
bij al wat heilig is, dat hij niet zou vertellen wat er gebeurd was. En
mijns inziens deed hij daaraan verstandig, liever dan dat hij een
onderwerp werd van praatjes in kroegen en op straat en misschien nog
groot gevaar zou loopen zwaar beboet te worden. Want de bedrieger liep
in het geheel geen gevaar. Hij wist niets meer van de goudmakerskunst
dan iedere ezel. De bedriegerij is daarbij nogal in een voordeelige
positie. Als Balbinus hem van diefstal had willen beschuldigen, dan zou
zijn priesterzalving hem tegen doodstraf door ophanging hebben beschermd
en niemand wil graag zoo'n doodvreter langen tijd in de gevangenis den
kost geven.--PHILECOUS: Ik zou medelijden met Balbinus hebben, wanneer
hij niet zelf gewild had bedrogen te worden.--LALUS: Maar nu moet ik
naar het Hof. Bij een andere gelegenheid zal ik je wel eens
geschiedenisjes vertellen die nog zotter zijn dan deze.--PHILECOUS: Heb
ik tijd, dan zal ik er graag naar luisteren en je er een historie voor
in ruil vertellen.
NOOT:
[1] Namen, zooals Erasmus ze gaarne bezigt, beteekenend: Hoorgraag en
Praatgraag.
* * * * *
DE PAARDENKOOPER
AULUS EN PHAEDRUS.
Dat paardenkoopers, ook in Erasmus' tijd, reeds in niet al te
goeden naam van eerlijkheid stonden, bewijst de volgende
samenspraak. Nadere verklaring heeft de inhoud niet noodig: de zaak
is oud en hoog-modern.
Naar Erasmus' eigen woorden heeft hij deze samenspraak geschreven,
om de jongelieden van zijn tijd te laten zien, dat men een modern
onderwerp, van alledaagschen aard ook in het deftige latijn, los,
luchtig en opgewekt kan behandelen.
AULUS: Heere bewaar me! wat kijkt onze Phaedrus
|