m aan, dat hij wist wat er onder de menschen werd verteld. De
ander wist dat Balbinus een vroom man was, in sommige opzichten zelfs
bijgeloovig. En menschen van dien aard schenken licht aan een schuldige
die om vergiffenis vraagt, vergeving, al is hun zonde ook nog zoo groot.
Met opzet begon hij er dus over te spreken hoe 't met de goudmakerij
ging, terwijl hij er over klaagde dat de zaak niet zooveel succes had
als hij wel gewoon was of als hij wel wilde. Hij voegde er tevens aan
toe dat hij er verwonderd over was, wat er toch eigenlijk aan haperde.
Nu wordt Balbinus die anders 't stilzwijgen had willen bewaren, boos--en
dat werd hij nog al licht--: "'t Ligt volstrekt niet in het duister wat
er in den weg staat: de zonden werken ons tegen en verhinderen dat we
een goeden uitslag krijgen bij dat, wat alleen door reinen rein mag
worden ter hand genomen." Bij dezen uitval viel de goudmaker op zijn
knieen, terwijl hij zich op de borst sloeg. Met tranen op 't gelaat en
tranen in zijn stem sprak hij: "Balbinus: 't is alles waarheid wat je
daar zegt: 't zijn zonden die een belemmering zijn, maar niet uwe
zonden, maar de mijnen. Ik schaam er mij niet voor bij u schuld te
belijden, als bij een heilig priester. De zwakheid des vleezes had mij
overwonnen, en de Duivel had mij in zijn netten verstrikt. Wee mij, van
priester ben ik een overspeler geworden! Maar de gave die wij aan de
Heilige Maagd gezonden hebben is toch niet geheel te vergeefs geweest.
Ik zou zeker geheel verloren zijn, als Zij mij niet te hulp was gekomen.
De door mij bedrogen echtgenoot bonsde al op de deur, en 't venster was
te nauw dan dat ik daardoor kon ontsnappen. In dat oogenblik van
dreigend gevaar dacht ik aan de Heilige Maagd. Ik viel op mijn knieen,
ik smeekte Haar mij te helpen, als onze gave Haar welgevallig was
geweest. Na enkele oogenblikken ga ik weer naar 't venster (de nood
drong; ik _moest_ wel) en ... ik vond het venster ruim genoeg om mij
door te laten."--PHILECOUS: En geloofde Balbinus dat alles?--LALUS: Of
hij het geloofde? Ja zelfs schonk hij hem vergiffenis en drukte hem op
't hart dat hij zich vroom moest gedragen en zich niet ondankbaar moest
betoonen tegenover de Heilige Maagd. En weer is hem geld uitbetaald,
toen hij beloofd had, dat hij voortaan het heilige werk op reine wijze
zou volbrengen.--PHILECOUS: Nu, en 't slot?--LALUS: O, 't verhaaltje is
nog lang niet uit; maar ik zal 't kort maken. Toen hij met dergelijke
verzinsels den man
|