hij niet aan,
omdat hij dacht dat 't werkelijk zoo uitstekend was als ik had gezegd.
Maar de ander vraagt hem onmiddellijk of dat paard ook soms te koop is,
want ik had hem beschreven hoe 't paard er uit zag en hem de plaats
aangeduid waar het stond. Eerst hield de paardenkooper zijn mond en
prees al de andere paarden uitbundig. Maar omdat de kooper steeds op dat
eene paard terugkwam, terwijl hij de overige paarden voor de leus nog
wel wat prees, zei eindelijk de paardenkooper bij zich zelven: "ik moet
mij dan toch wel in dat paard vergist hebben, als ten minste deze
vreemdeling het zoo dadelijk onder alle paarden uitpikt." Toen de kooper
aandrong, zeide hij eindelijk: "'t Is te koop, maar misschien zult ge u
wel door den prijs laten afschrikken." "Geen prijs is te hoog," zei hij,
"wanneer die overeenkomt met de waarde van de zaak. Zeg maar op." Hij
gaf nu een prijs op vrij wat hooger, dan ik hem had genoemd, ook nog
naar _die_ winst begeerig. Eindelijk werden ze het over de koopsom eens.
Er werd een tamelijk groot handgeld gegeven, n.l. een goudstuk, om geen
vermoeden te wekken dat 't maar een schijnkoop was. De kooper liet 't
paard goed haver geven en zei dat hij gauw zou terugkomen om 't paard
mee te nemen. De stalknecht krijgt een halven gulden fooi. Zoodra ik
hoorde dat de koop goed en wel gesloten was, zoo dat hij niet meer kon
worden verbroken, keer ik gelaarsd en gespoord naar den
paardenverhuurder terug: buiten adem roep ik om hem. Hij komt te
voorschijn en vraagt wat ik verlang. "Laat dadelijk mijn paard
optuigen," zei ik, "want ik moet onmiddellijk voor een gewichtige
zending op reis." "En onlangs," antwoordde hij, "droeg-je me op het
paard eenige dagen te stallen en te voederen." "Ja, dat is waar," zei
ik, "maar daar is me nu plotseling, zonder dat ik er op gerekend had,
een taak opgedragen en dat nog wel van koningswege, die geen uitstel
gedoogt." Toen hij weer: "Kies maar uit alle paarden welke je wilt: 't
uwe kunt ge evenwel niet krijgen." Ik vraag natuurlijk: "waarom niet?"
"Omdat het verkocht is," ontvang ik ten antwoord. Met geveinsden schrik
riep ik uit: "De hemel verhoede dat 't waar is, wat gij zegt. Nu mij die
opdracht wordt gegeven, zou ik mijn paard niet willen verkoopen al was
het ook voor viermaal den prijs." Ik begin te schelden en te kijven en
noem me een verloren man. Eindelijk wordt hij ook boos. "Wat hebben we
met dat getwist te maken? _Gij_ hebt een prijs bepaald voor 't paard,
_ik_ heb '
|