n Betsy: "Naar mij inzien kent
hij slechts de liefde, die gefeild en zich daarna bekeerd heeft."
"Ook na het huwelijk?" vroeg de gezantsvrouw schertsend.
"Berouw komt nooit te laat!" citeerde de diplomaat.
"Ja, waarlijk," zeide vorstin Betsy, "om berouw te kunnen gevoelen moet
men gefeild hebben. Hoe denkt u daarover?" vroeg zij Anna, die tot nu
toe met een glimlach om den mond dit gesprek zwijgend had aangehoord.
"Ik denk," antwoordde Anna, met een harer handschoenen spelend,
"dat, daar er zooveel hoofden zooveel zinnen zijn, er ook wel zooveel
verschillende liefde zal wezen als er harten zijn."
Zoover de welvoegelijkheid toeliet, had Wronsky, in spanning Anna's
antwoord afwachtend, haar aangezien. Na haar woorden verruimde, als
na een doorgestaan gevaar, een diepe zucht zijn borst en plotseling
keerde Anna zich tot hem: "Ik heb een brief uit Moskou ontvangen;
zij schrijven, dat Kitty Tscherbatzky ernstig ziek is."
"Inderdaad?" antwoordde hij met gefronst voorhoofd.
Anna zag hem gestreng aan: "Interesseert u dat zoo weinig?"
"Integendeel, het interesseert mij zeer. Wat schrijft men u daar
verder over, als het niet te onbescheiden is?"
Anna stond op en naderde Betsy. "Mag ik een kop thee verzoeken?" zeide
zij achter haar stoel staande.
Terwijl de vorstin haar inschonk, naderde Wronsky haar: "Wat schrijft
men u dan?" zoo herhaalde hij zijn vraag.
"Ik denk dikwijls, hoeveel toch de mannen van edelmoedigheid spreken,
terwijl zij ze zoo weinig beoefenen," antwoordde zij ontwijkend. "Dat
had ik u al lang willen zeggen," voegde zij er nog bij en ging aan
een ettelijke schreden verwijderde tafel zitten, die vol albums en
atlassen lag.
Hij bracht haar een kop thee en zeide: "Ik heb den zin uwer woorden
niet geheel begrepen."
Zij zag naar de sofa naast zich en hij nam dadelijk daarop
plaats. Zonder hem aan te zien sprak zij toen: "Ja, ik wilde u daarmede
zeggen, dat ge slecht, zeer slecht hebt gehandeld."
"Weet ik dat dan niet? Maar wiens schuld is het, dat ik zoo gehandeld
heb?"
"Waarom zegt ge mij dat?" vroeg zij blozend en zag hem aan.
"U weet waarom!" antwoordde hij, koen en blijmoedig haar blik
beantwoordend.
Niet hij, maar zij werd verlegen.
"Dat bewijst slechts, dat gij geen hart hebt," zeide zij, maar haar
blik sprak: "gij hebt een hart en daarom ben ik voor u bevreesd."
"Dat, waarop u eerst doeldet, was slechts een zinsverwarring,
geen liefde."
"Denk er aan," zeide Anna, "da
|