dert is mij alles
duidelijk.... Heb ik geen gelijk?"
"Wat zijt ge vandaag boosaardig!"
"In het geheel niet. Er blijft mij geen andere uitweg over: Een van
ons beiden moet dom zijn; en nu weet ge wel, dat men dit van zich
zelf moeielijk kan aannemen."
"Niemand is met zijn eigen rijkdom, ieder met zijn eigen verstand
tevreden," citeerde de diplomaat in het Fransch.
"Ja, zoo is het," wendde de vorstin Miagkaja zich snel tot hem;
maar de zaak is deze, dat ik Anna niet wil hooren veroordeelen. Zij
is zoo goed, zoo lief. Wat moet zij doen, als alle mannen haar het
hof maken en haar als haar schaduw naloopen?"
"Ik denk er ook volstrekt niet aan haar daarom te veroordeelen,"
trachtte Anna's vriendin zich te verontschuldigen.
"Als ons geen schaduw volgt, hebben wij daarom nog geen recht anderen
te veroordeelen."
Nadat vorstin Miagkaja Anna's vriendin alzoo behoorlijk de les had
gelezen, stond zij dadelijk te gelijk met de gezantsvrouw op en
beiden gingen aan de andere tafel zitten, waar een algemeen gesprek
over den koning van Pruisen gevoerd werd.
"Waarover hebt ge zoo druk gediscuteerd?" vroeg Betsy.
"Over de Karenins," antwoordde de gezantsvrouw lachend; "de vorstin
karakteriseerde Alexei Alexandrowitsch."
"O, hoe jammer, dat wij dat niet gehoord hebben!" zeide de
gastvrouw en wierp een blik naar de entreedeur. "Ha, zijt ge daar
eindelijk!" richtte zij zich tot den binnentredenden Wronsky.
Daar Wronsky niet slechts allen, die hier bijeen waren, kende, maar hen
ook dagelijks ontmoette, kwam hij op die rustige wijze de kamer binnen,
waarmede men menschen te gemoet treedt, die men pas verlaten heeft.
"Van waar ik kom?" antwoordde hij op een vraag van de gezantsvrouw;
"ik zie wel, dat er niets aan te doen is, dat ik wel zal moeten
opbiechten. Ik kom van de bouffes; ik geloof voor de honderdste maal,
en altijd met hetzelfde genoegen. Het is bekoorlijk. Ik weet, dat ik
mij moet schamen, maar in de groote opera slaap ik in en bij de bouffes
blijf ik tot het laatste oogenblik opgewekt en amuseer ik mij. Van
daag...." Hij noemde den naam eener Fransche tooneelspeelster en
wilde van haar verhalen; maar de gezantsvrouw viel hem met een komieke
ontzetting in de rede: "Ik bid u, vertel ons niets van deze horreur!"
"Nu goed, dan doe ik het niet, te meer daar gij allen deze horreur
schijnt te kennen."
"En allen," liet vorstin Miagkaja volgen, "zouden er gaarne heenrijden,
als het maar even zoo in de mode was
|