s
over datgene spreken, waarover juist in dit salon het minst had
mogen gesproken worden, namelijk over Puschewitz' verhouding tot
de gastvrouw.
Om den samovar en de vorstin had het gesprek ook een poos heen en weer
gewankeld tusschen de drie onvermijdelijke onderwerpen: het laatste
nieuws uit de groote wereld, den schouwburg en de beoordeeling van
den naaste, en op dit laatste had het zich ook hier blijven hechten.
"Weet ge al, dat Waltischewa, wel te verstaan, niet de dochter,
maar de moeder, een costuum diable rose laat maken?"
"Och, dat is immers niet mogelijk! Neen, maar dat is curieus!"
"Dat zij met haar gezond verstand--want zij is lang niet dom--niet
inziet, hoe belachelijk zij zich maakt!"
Nu had ieder iets bij te dragen ter beoordeeling en bespotting van
de ongelukkige Waltischewa en het gesprek knapperde nu weldra lustig
als een in brand gestoken hoop hout.
Vorstin Betsy's gemaal, een goedhartig, dik man, een hartstochtelijk
verzamelaar van koperetsen, kwam, nu hij vernam, dat zijn vrouw
menschen had, haar salon binnen voor hij zich naar zijn club begaf. Met
onhoorbare schreden was hij over het zacht tapijt vorstin Miagkaja
genaderd.
"Nu," vroeg hij, "hoe is Nilson u bevallen?"
"Ach, hoe kan iemand zoo komen binnen sluipen!" antwoordde zij. "Wat
hebt ge me verschrikt! Maar doe mij, alsjeblieft, een groot genoegen
en spreek niet over die opera; ge hebt toch geen begrip van muziek. Ik
wil liever tot u afdalen om met u over uw gravures te spreken. Nu? welk
een schat hebt ge onlangs op de tolkuschka [6] opgevischt?"
"Zal ik het u laten zien? Maar ge hebt er toch geen oogen voor."
"O, laat me maar eens zien. Ik heb er ook wel wat van geleerd, bij
die menschen, ja, hoe heeten ze ook?--bij dien ... bankier ... die
heeft ook prachtige gravures en heeft ze ons onlangs laten zien."
"Wat? Zijt ge bij Schuetzburgs geweest?" vroeg de huisvrouw over de
theetafel heen.
"Ja, ma chere. Zij hadden ons te dineeren gevraagd. Men heeft mij
verteld, dat de saus op het diner alleen duizend roebels zou gekost
hebben," zeide de vorstin zeer luid, daar zij bemerkte, dat allen
naar haar luisterden, "en welk een afschuwelijke saus, zulk een
groene poespas! Ik moest hen toen wederkeerig uitnoodigen en maakte
een saus klaar van vijf en tachtig kopeken, en ze viel algemeen in
den smaak. Ik kan geen duizend-roebel-saus maken."
"Zij is eenig," zeide de gastvrouw.
"Bewonderenswaardig," betuigde een ander.
He
|