ij daarbij door de gansche menigte, eene wonderlijke mengeling
van Europeanen en inboorlingen, al zingende gevolgd worden.
Het vriendschappelijk verkeer, dat wij aanstonds met onze kameraden
van de Atalante hadden aangeknoopt, werd eensklaps afgebroken
door het bericht van het overlijden van de koningin van Borabora,
dochter van Pomare. Den 10den Maart stevenden wij naar Borabora, om
bij de begrafenis tegenwoordig te zijn. De echtgenoot der koningin,
Ariifaaite, die met ons medeging, scheen niet bovenmatig bedroefd over
den dood zijner dochter. Wij keerden dadelijk na de begrafenis naar
Papeete terug, waar, op den 18den Maart, de schout-bij-nacht inspectie
hield. Ondanks haar pas geleden verlies, kwam koningin Pomare aan boord
van de Atalante, om den opperbevelhebber een tegenbezoek te brengen.
De Atalante verliet ons den 21sten Maart; en ook voor ons naderde
met snelheid de dag van het vertrek; de Bruat, die de Vaudreuil kwam
aflossen, verscheen den 3den April.
Niet zonder diepen weemoed namen wij afscheid van het heerlijke
eiland Tahiti, zoo rijk aan natuurschoon, en waar wij een zoo gastvrij
onthaal gevonden hadden, ons dubbel welkom, na de vermoeienissen en
onberingen eener langdurige zeereis. De tijd, dien ik op dat eiland
gesleten heb, zal voor immer in mijne herinnering blijven leven,
als een der liefelijkste beelden uit mijn zeemansloopbaan.
Reis door Griekenland.
I.
Wij zaten aan tafel. Er was een vrij talrijk en vroolijk gezelschap
aan boord van de stoomboot; een aangename toon heerschte onder de
passagiers, ondanks--of misschien wel omdat--verschillende en zeer
uiteenloopende nationaliteiten onder ons vertegenwoordigd waren. Een
onzer medereizigers, een Franschman, die veel gereisd had, was
juist bezig ons een zijner avonturen in Nieuw-Caledonie te verhalen,
waarbij hij groot gevaar had geloopen, door de inboorlingen opgegeten
te worden; wij allen en hij zelf het eerst lachten hartelijk om het
fantastisch tooneel, dat hij ons voor de oogen schilderde, toen
plotseling de gezagvoerder binnentrad en ons mededeelde, dat wij de
kust in het gezicht hadden.
Dat moest de kust van Griekenland zijn. In zonderlinge spanning,
spoedde ik mij naar het dek. Vlak bij ons, aan de linkerhand,
zag ik een donker, roodachtig gekleurd voorgebergte, dat loodrecht
uit zee oprees, en door de sterke branding met vlokken schuim werd
overspat; daarachter verhieven zich, amphitheatersgewijze, dorre
naakte heuvelen, e
|